[ad_1]
Over klapstoelen zullen we het straks moeten hebben, maar eerst maken we een omweg naar Rotterdam Centraal om daar een kunstwerk te bekijken. Niet dat bronzen beeld van een vrouw op Nikes – de beroemde gastvrouw van de open stad, waarmee drommen mensen selfies maken – maar een stel rotsblokken iets verderop, in de stationshal.
De installatie heet ‘Stone ottomans’. Vijf ronde bruine stenen die een beetje lijken op uitvergrote Toffifee chocolaatjes. Maar ze smaken niet lekker als je de geschiedenis kent. Vroeger stonden op deze plek comfortabele houten banken. Daar sliepen ‘s nachts mensen die geen huis hadden, vooral Oost-Europese meelopers die voor ons hadden gewerkt in kassen, magazijnen of horeca. Zogenaamde ‘niet-rechthebbenden’, voor wie de stad geen onderdak biedt. Voor overlast waren de mensen die in de hal sliepen volgens de NS, die de banken verwijderde. De overlast nam weliswaar af, maar in de stationshal was nu geen plek meer om een schoenveter te strikken of een flesje water open te trekken. Achter de incheckpoorten stonden alleen bankjes. Na protesten heeft de NS als alternatief de vijf stenen poefs in de hal laten plaatsen.
Het woord ‘poef’ is een onomatopee, een imitatie van geluiden. Je hoort het beter in het Frans: a poef is de zucht van verlichting die ontsnapt als je wegzakt in de schuimvulling van een met zacht leer bekleed woonkamermeubilair. Maar het station poeft puff niet. Alleen de stilte van billen op beton.
Op één van de poefs zit een proteststicker met een ironische waarschuwing. ‘Opzettelijk onaangenaam gemaakt, zodat daklozen hier niet kunnen uitrusten.’ En inderdaad: ‘We hebben ze bewust iets verder uit elkaar geplaatst (…)’, aldus een NS-medewerker tegen het ADVERTENTIE. Eerder schreef ik over afleidingsarchitectuur in onze steden, de poefs zijn daar een perfect voorbeeld van. Dit onbedoelde kunstwerk vat het ongemak van deze tijd samen: in een samenleving die de meest vermoeiden geen rust gunt, zit niemand echt lekker.
Zie de vermoeide reizigers die het nog steeds proberen: ga even zitten. Kijk eens naar die moeder met tassen en twee jonge kinderen. Ze gebruiken elkaars rug als leuning, elk in een andere richting gericht. Of dat bejaarde echtpaar, allebei met één bil op de poef en de andere bil leunend in de lucht, een fascinerende voorstelling.
Vaak wachten mensen bij de schaarse zitplaatsen, in de hoop dat er een plekje vrijkomt. Stoelendans, dans van schaarste, het domste kinderspel dat er is: één Hongerspelen die kinderen voorbereidt op een samenleving waarin je vecht voor je plek, waar je later als je groot bent ook nog eens met je laptop in de spitstrein moet staan of ellebogen.
Verminderen
Maar over klapstoelen, zoals beloofd. Iets hoopgevends, ja, want op een avond keerde ik na een feestje terug naar de bijna lege stationshal waar een vrouw zittend lag te slapen met een wollen deken over haar heen. Bij gebrek aan bankjes had ze haar eigen klapstoel meegenomen. Het was weliswaar een tragisch beeld – haar hoofd leunde tegen de glazen pui van de gesloten Starbucks – maar er was ook iets triomfantelijks aan: hoe ze simpelweg haar eigen troon had geopend, haar plaats had opgeëist en toch in slaap was gevallen.
Een stationshal is de zogenoemde Privately Owned Public Space: een openbare ruimte die wordt beheerd door een bedrijf. Een klapstoel is een wapen om je plek op te eisen in een wereld waar je alleen tegen betaling mag zitten, waar je een euro betaalt voor een vies toilet, maar je een tegoedbon krijgt om te besteden bij de stationskiosk zodat je naar weer de wc. Etc etc.
Haar klapstoel zei: ik mag hier zijn. Een antwoord op de ideologie van de stenen poefs. Een machtsgreep.
“Er is altijd een verband geweest tussen zitten en macht hebben”, zei kunsthistorica Marielle Brie vorig jaar in een artikel. interview met Radio Frankrijk. Duizenden jaren lang was het zitten op een stoel alleen voorbehouden aan de elite, vandaar: de zittende macht. De menigte hurkte of zat op krukjes. Pas in de negentiende eeuw kreeg ook het gewone volk massaal stoelen.
Diezelfde democratisering zag je ook bij de klapstoel. Je had ze al in het oude Egypte: een X-constructie van hout, ingelegd met ivoor of andere dure materialen, ook alleen bedoeld voor het bovenblad. Begin vorige eeuw werden klapstoelen ook in ons land populair. Bijvoorbeeld om buiten te picknicken, maar later ook om je plekje op te eisen, aldus kunsthistorica Brie. Zoals in volkswijken waar de overheid het straatmeubilair verwijderde: met een klapstoel kregen bewoners weer ‘controle over waar we zitten’.
De rest van de wereld is ook gaan lijken op een openbare ruimte in privébezit: een plek waar economische machten bepalen wie moet regeren en wie moet zitten. Een wereld waarin wordt bezuinigd op stoelen en bedden, bijvoorbeeld in de zorg. Waar medewerkers van de Bijenkorf tijdens hun werk niet eens op een stoel mogen zitten, zo viel onlangs te lezen NRC. Waar straatbanken worden verwijderd. Waar openbare pleinen veranderden in ‘consumptieverplichte’ terrassen met dure zitjes. In zo’n wereld wordt simpelweg ergens gaan zitten al snel een daad van verzet. De democratisering van de stoel, die recht op rust heeft verworven, wordt langzaam teruggedraaid. Wat moeten we doen?
‘Creëer ontspanning, waar je ook bent’, stond deze zomer boven een advertentie in de NRC webwinkel. Een klapstoel voor 59 euro, een heerlijke fauteuil die vrijwel niets woog en opgevouwen bijna in de palm van je hand past. Het is dat ik al een verzameling klapstoelen bezat – een dankbare erfenis van de pandemie – anders had ik die gekocht. Met zo’n handige klapstoel in je rugzak kun je jezelf bevrijden van de tirannie van horeca-reserveringssystemen. Gratis vanaf de stoelen waar een koffie 4 euro kost. Je neemt gewoon je eigen drankje mee en bepaalt zelf waar je gaat zitten.
Wat in extremis voor de dakloze vrouw geldt, geldt ook voor de rest: met een klapstoel krijg je de controle terug, je creëert inderdaad je eigen plek, je autonomie.
De klapstoel is de troon van de mens die is getransformeerd van louter consument in een actieve burger. Het is een fauteuil waarin je niet achterover kunt leunen, maar die je juist aanmoedigt om naar buiten, uit je woonkamer, te gaan. Want ook als je niet dakloos bent, kun je met zo’n zitplaats altijd een zitplaats in de trein regelen of je eigen terras improviseren.
Protest
In de VS werd de klapstoel deze zomer een symbool van verzet voor de zwarte gemeenschap. De aanleiding was een virale video van een zwarte man die een klapstoel als wapen gebruikte om zichzelf te verdedigen tegen blanke mannen die het op hem hadden gemunt.
Ook minder letterlijk is de klapstoel soms een wapen. Misschien zijn we de afgelopen decennia in onze fauteuils in slaap gesust, maar gelukkig zien we de laatste tijd ook een verschuiving van fauteuil- naar klapstoelactivisme. Een luie zoektocht op Google levert al genoeg recente voorbeelden op van protesten waarbij klapstoelen betrokken zijn: klapstoelenprotest in Ter Apel, waar de staat vluchtelingen toestaat op plastic klapstoelen te slapen; klapstoelprotest van bezorgde buurtbewoners tegen de giftige Tata Steel-schoorstenen; klapstoelenprotest van de Dordtse man die afgelopen zomer voor het AVROTROS-gebouw in Hilversum zat, omdat zijn TrosKompas werd consequent niet bezorgd vanwege het falen van het geprivatiseerde PostNL.
Terwijl ik dit schrijf komen NRC-medewerkers en zzp’ers in actie, niet met stoelen, maar met hulpkreten op sociale media. Dat ze niet genoeg betaald krijgen om rond te komen, bijvoorbeeld dat ze gedwongen worden bij hun ouders te wonen en van hun creditcards te leven. Onder die hulpkreten bevond zich ook deze inspirerende: ‘Ik ben inmiddels een horecamijder geworden’, zei een medewerker, die alleen een thermosfles voor thee en een koelrugzak voor bier had gekocht. “Zo ontmoet ik vrienden: op het gras, met mijn eigen stoel en drankjes. Dat ging deze zomer heel goed, maar wat als het nu zo winter wordt?”
Er was iets aangrijpends aan dat geïmproviseerde terras: het illustreert dat het leven duur is, zelfs voor wie ogenschijnlijk een goede baan heeft. Maar het had ook iets moois: van de nood kun je een deugd maken, je hebt niet veel nodig: wat vrienden, wat klapstoelen. Misschien is zo’n bestaan bevrijdend. Misschien biedt deze toenemende onzekerheid ook voordelen: het gooit ons uit de leunstoel, dwingt ons tot een actievere levenshouding, tot actie.
Bestaan avontuur
Jaren geleden hekelde de Britse schrijver Colin McSwiggen onze luie, consumptieve zitgewoonten. Volgens hem was geen enkele stoel goed, hoe mooi of slim ook ontworpen: ze maakten ons lui en dik, schreef hij in het essay uit 2012 Tegen stoelen.
Maar hoe zit het met de klapstoel, dacht ik? Dit biedt de ideale tussenvorm tussen een actief en een passief leven. De vraag blijft inderdaad: wat nu als de winter komt? De strandtenten trekken zich al terug uit de duinen, terrasverwarmers beginnen in onze nek te ademen, dure menukaarten staren je aan.
Het praktische antwoord is: wollen dekens en vuur.
Tijdens de pandemie vierde ik in januari mijn verjaardag op een natuureiland onder de Van Brienenoordbrug. Klapstoelen, drankjes, dekens, vuur: magie. Waarom zou ik dat niet meer doen? Als de winter komt, wil ik precies dat weer.
Precies dat bedoel ik: geen bestaanszekerheid, maar avontuur van het bestaan. Omdat er helemaal geen schaarste is, er helemaal geen stoelendans nodig is, is de hele wereld je huiskamer en heb je je eigen draagbare troon die je altijd en overal veiligheid biedt.
[ad_2]