Fotograaf Olaf Veltman zoekt na zijn ongeluk onverminderd naar het licht

[ad_1]

Met zijn duim, de enige vinger die hij nog kan bewegen, scrollt Olaf Veltman naar een app die hij vanochtend van zijn dochter kreeg tijdens een reis door Ecuador.

‘Papa, ik ben net aangekomen in Quito. Maar het is donker, diep in de nacht. Morgen wil ik weten hoe het er hier uitziet.’

Dat is misschien wel het leukste aan reizen, denkt hij nu. Dat je ergens in de ochtend wakker wordt en niet weet waar je bent. De zon komt op en opeens hoor je getjilp, iets anders dan je denkt. Je opent het raam en je bent in een andere wereld.

Olaf Veltman, fotograaf, heeft het al vaker meegemaakt. Zoals die keer in Utah, toen hij beelden maakte voor de reclamecampagne van een bank en de locatiemanager zijn team opdroeg urenlang te rijden en te wachten tot het licht werd. Pikzwart het was zo, ze zagen alleen een onverharde weg. Op de afgesproken mijlpaal stapten ze uit, legden de camera neer en terwijl de zon opkwam, kwamen er langzaam enorme rotsen tevoorschijn. Bergen met zo’n platte kop. Monumentenvallei. “En toen kwam het licht door. Zo prachtig.”

Wat ben jij een “ongelooflijk gelukkig mens”, had collega-fotograaf Koos Breukel gezegd tijdens de openingstoespraak van een tentoonstelling met recent werk van Veltman. Dat was onder vrienden en collega’s op landgoed Het Hof in Bergen, waar sinds vorige maand metershoge doeken hangen met foto’s van Veltman tussen de bomen. Sprookjesachtige landschappen en portretten van vissers, worstelaars en boeddhistische monniken, gefilmd tijdens zijn reizen door India, Tibet, Zuid-China en Myanmar. Curator Breukel prees zijn gevoel voor licht, techniek en menselijk contact; allemaal ingrediënten die je als fotograaf nodig hebt.

Veltman (65) schoot jarenlang voor grote auto-, bier- en horlogemerken. Zijn beelden werden gebruikt in commercials tijdens de Super Bowl en hij won er internationale prijzen voor, waaronder Cannes. De laatste tijd ligt zijn focus meer op zijn eigen werk. Veltman reisde samen met zijn vriendin de wereld rond. Hij maakte portretten en legde het dagelijkse leven vast, meestal in zwart-wit. Totdat hij op 15 augustus 2021 thuis een ongeluk kreeg en in een rolstoel belandde. Hoge dwarslaesie was de diagnose.

In één klap verschrompelde zijn wereld tot de gangen van een verpleeghuis in Bergen (Noord-Holland). Veltman ontvangt zijn bezoek in de gemeenschapsruimte, waar ouderen – Veltman is de jongste – naar de tv staren. Een medewerker schenkt de koffie in en nu zijn we in zijn domein, kamer 32. TV, bed, computer. Dat is het. Het is de enige kamer waar het raam is afgedekt met folie om licht binnen te laten.

Eigenlijk wilde je schilder worden, las ik ergens.

Veltman: “Mijn grootvader nam mij als kind vaak mee naar het Rijksmuseum. Ik hield vooral van de landschappen. Die stapelwolken van Ruysdael. Een derde land, twee derde lucht. Ik hield van tekenen en hier in Bergen, waar ik ben opgegroeid, waren er meer kunstenaars. Je kon de lijnolie in hun huis ruiken, zo heerlijk. Maar toen ik op mijn zeventiende een camera kreeg, een Pentax, begon ik met fotograferen.”

Gloeiend, zacht licht dat van één kant komt. Niet te vol, niet te helder. Geen flash. Vroeg in de ochtend of vroeg in de avond, gouden uur

Wat is het voordeel van een camera ten opzichte van een penseel?

‘Je bent vroeg klaar. Als je een heel schilderij moet maken…’

Had je er het geduld niet voor?

“Het heeft mij te lang geduurd. En ik hield ook van reizen. Mijn grootvader verdiende de kost als zeeman en hij had altijd mooie reisverhalen. Dat wilde ik ook. Maar hij raadde mij af om naar zee te gaan. ‘Ze stoppen nu alles in die grote dozen,’ zei hij. Containers. De romantiek was verdwenen. Toen dacht ik aan fotografie. Ik ging naar de technische school in Den Haag, maar ben daar na een jaar mee gestopt.”

Foto Merlijn Doomernik

Waarom?

“De opdracht was om een ​​portret van jezelf te maken. Ik stond met mijn broek naar beneden op een landweggetje in Bergen. Mijn fotografieleraar zei ‘ga weg’. Dat bleek een zegen. Want toen ontmoette ik iemand die vroeg of ik voor hem wilde komen werken in Amsterdam. Dus toen begon het grote feest. Overdag in de studio, ‘s avonds in de Mazzo. Ik zat midden tussen de creatieve mensen.”

Veltman ging eind jaren tachtig in Londen in de leer als assistent van onder meer fotografen David Gamble en Bob Miller, waarna de wereld aan zijn voeten lag. De advertentiebudgetten waren enorm en fotografen kregen alle tijd. Veltman volgde ooit op kosten van Rolex een maandenlange duikcursus om foto’s te maken tussen de haaien op de Bahama’s – “steek je hand niet uit, was het advies.” In Australië fotografeerde hij voor Winfield tussen de – plastic – krokodillen, op het uiterste puntje van Alaska – ‘alleen bereikbaar per vliegtuig’ – voor de achtergrond van een Land Rover. En voor een ander automerk reisde hij dagelijks per helikopter boven Nieuw-Zeeland. “Waar zullen we picknicken?” vroeg de piloot ooit.

Licht, dat was zijn handelsmerk. Een gloeiend, zacht licht dat van één kant komt. Niet te vol, niet te helder. Geen flash. Vroeg in de ochtend of vroeg in de avond, gouden uur, toen de zon nog niet was opgekomen of net was ondergegaan. Alles was klaar en hij vroeg zijn team: waarom schieten jullie niet? “Wacht even, wacht even”, zei Veltman. En plotseling keerde het contrast terug naar de lens en bevond de wereld zich in zacht licht dat van onderaf leek te komen. “Je ziet het ook in de woestijn, door het stof. En op de zoutvlakten.”

Tien, twintig minuten, afhankelijk van hoe ver naar het noorden je bent, dan moest het gebeuren. Scherpte, camerapositie, alles moest kloppen. Het voelde, zegt Veltman, als een avontuur. Maar ook als een enorme verantwoordelijkheid.

Hoe meer helikopters, hoe groter de druk?

“Inderdaad. Ik wist dat ik het moest waarmaken en dat het de klant veel geld zou kosten. En dat ging niet altijd even soepel. De klant liet drie auto’s invliegen naar Nieuw-Zeeland en één raakte beschadigd. Oh wat een En probeer in november eens een Sami te fotograferen in Lapland, wanneer er heel weinig licht is.”

“Waarom stop je er niet gewoon mee?” had zijn nieuwe vriendin gezegd. Zijn twee kinderen waren al het huis uit en zijn op Bonaire gaan wonen. Samen op pad, de wereld rond met een Leica om zijn nek. Tibet, China, Myanmar. Veltman ontdekte er straatfotografie. En bij de Burning Ghats in Varanasi ontmoetten ze Sky, een Indiër die hen het hele land zou rondleiden. “Hij was zelf nog nooit ergens geweest. Hij wist niet hoe een hotellift werkte en had nog nooit de zee gezien.”

Hoe reageerde Sky toen hij de zee zag?

“Zo blij als een klein kind. En het vliegtuig was ook de eerste keer. Hij maakte de hele tijd foto’s uit het raam.’

Heeft u ooit dezelfde verbazing gehad?

“Zeker. Dat perfecte licht in de ochtend bij Monument Valley, dat was een kippenvelmomentje. Daar was ik altijd naar op zoek, en ik was altijd een beetje teleurgesteld als het voorbij was. Ik had het weer met straatfotografie. Elke dag ging met de auto op pad en als ik iets zag, stopte ik en legde het vast. Het gaf me een kick.’

Heb jij die Leica ooit in Nederland om je nek gehangen?

“Mijn fascinatie groeide tijdens het reizen. Toen raakte ik in een soort trance. Je weet niet wat je tegenkomt, dat is het mooie ervan. Het is altijd verrassend.”

Klop op de kamerdeur. “Mag ik even onderbreken.” Verpleegster in het deurkozijn. “Die THC-druppels…”

“Het is besproken met de arts”, zegt Veltman. “We gaan het aantal verhogen vanwege die spasmen.”

“En die pomp?”

“Doet niets.”

Zo gaat het hier de hele dag door, zegt Veltman terwijl de deur weer dichtzwaait. Hij zit hier nu anderhalf jaar, omdat thuiszorg geen optie meer was. Ook vanwege spierkrampen die nu zoveel pijn in zijn handen veroorzaken. Aanvankelijk slikte hij hiervoor pillen, maar daar werd hij depressief van, dus nu komt het medicijn via een pompje in zijn maag rechtstreeks in de zenuwbaan. Het pompje werkt echter nog niet goed, waardoor de THC daalt. En zo is er elke keer wel iets.

Ik droom nooit dat ik in een rolstoel zit. Elke ochtend wil ik uit bed komen en dat besef weer hebben. Het is een soort PTSS

15 augustus 2021. Veltman had net een krat wijn opgehaald. De volgende dag was hij jarig en kwamen zijn vader en moeder. Thuis, tijdens het uitladen van de auto, botste hij tegen een boom. Een behoorlijke klap, maar niets ernstigs, dacht hij. Tot hij een paar uur later op weg naar het toilet van de trap viel. “Volgens de neuroloog heb ik mogelijk een hersenbloeding gehad door die eerdere klap.”

De volgende dag werd hij wakker op de IC in Alkmaar. Geliefden in de buurt. “Ik kon niets bewegen, maar ik besefte het niet.” Negen dagen in het ziekenhuis. Dan optimisme. Krachttraining, hydrotherapie. Na zeven weken kon hij weer staan. ‘Je wilde een project,’ zei zijn vriendin. ‘Nu heb je er een.’ Ik kom hier wel weg, dacht Veltman, desnoods met een rollator. Maar na vier maanden ging het nog steeds bergafwaarts. “Een signaal in mijn zenuwbaan komt niet door.”

Een stom signaal.

“Ja, dat is eigenlijk alles. In het ziekenhuis zag ik ooit een mug op mijn arm. Het deed pijn, ik kon er niets aan doen. En nu” – Veltman brengt zijn arm naar zijn hoofd – “kan ik op mijn hoofd krabben. Ik doe veel aan fysio, dat helpt een beetje. Maar ik heb de hoop om te lopen opgegeven.”

Wanneer?

“Begin dit jaar. Ik dacht: lopen gaat niet meer.”

Foto Merlijn Doomernik

Hoe was dat?

‘Het is alsof je beste vriend is overleden. Zo voelt het. Een rouwproces. En het duurt lang. Omdat ik nooit droom dat ik in een rolstoel zit. Elke ochtend wil ik uit bed komen en dan heb ik dat besef weer. Het is een soort PTSS. Je bent hersteld op een vreemde plek en die paniek blijft. Daar word ik voor behandeld, maar het is een lange weg.”

Je praat er heel ontspannen over.

“Nee, ik kan het niet accepteren. Ik accepteer het een beetje, maar niet echt. Ik moet er een formulier voor vinden.’

Wat is het moeilijkste om te accepteren?

“Reis niet.”

“Denk je dat?” Dat had Veltman gezegd toen Koos Breukel hem bij de opening van de tentoonstelling een ‘ongelooflijke geluksvogel’ noemde. Het was natuurlijk goed bedoeld. Breukel doelde op al die prachtige reizen, en het idee van zo’n tentoonstelling vrolijkte Veltman zeker op. Hij ziet het als een eer. Maar de eerste keer dat hij zijn eigen foto’s daar tussen de bomen zag hangen, vertrok hij. Te confronterend. “Ik had liever op mijn voeten gestaan ​​en doorgegaan met klikken.”

Bij de lotgenotenclub waar Veltman wekelijks lid wordt, kwam onlangs één van hen niet meer opdagen. Euthanasie, hoorde hij later. Veltman was geschokt. Die optie is er dus ook. De lotgenoot had ook veel gereisd en was na zo’n stomme val ook verlamd geraakt.

Maar er is nog te veel om voor te leven, besefte Veltman ook. Zijn kinderen, die elke maandag komen. Daarna gaan ze uit eten, of ze bladeren door fotoalbums in zijn oude huis, vlakbij. Zijn dochter is net zo dol op reizen als hij, en een geweldige tekenaar. Zijn zoon is een fantastische kok. Hij werkt nu in een restaurant in Amsterdam-Noord, waar hij graag heen wil. Wijzend naar de banden van zijn rolstoel: “Ik hoop op een nieuw karretje met luchtbanden, deze is behoorlijk hobbelig.”

En niet voor niets heeft Veltman het raam van zijn kamer afgeplakt. Hij wacht nog steeds op een nieuwe Leica, die op zijn rolstoel kan worden gemonteerd en via zijn telefoon kan worden bediend. Dan kan hij op zijn kamer portretten maken van bewoners van het verpleeghuis.

‘Kijk, ik heb er al een.’ Veltman toont op zijn mobiele telefoon het portret van een man in een witte jas. “Dit is Jaap. Hij doet nu een dutje, hij slaapt hier tegenover mij. Hij heeft één glazen oog en altijd een sigaar in zijn mond.”

Draagt ​​hij die jas vaak?

“Altijd. Jaap is al veertig jaar kaasdrager. Hij is 88 en heeft karakter. Wat hij zo nu en dan zegt… Maar het is een hoop humor. Hij is gewoon echt. En zo zijn er nog een paar die Ik wil graag fotograferen.”

[ad_2]

Leave a Comment

Your email address will not be published. Required fields are marked *