‘Waarom zou je dat willen weten?’, vraagt schrijver Elizabeth Strout. ‘Dat is toch helemaal niet interessant?’

[ad_1]

Lucy Barton ligt in het ziekenhuis, bijna negen weken lang. Haar blindedarm moest eruit, een routine-ingreep, niets aan de hand, tot na twee dagen de koorts begon. Een bacterie wordt niet gevonden, niemand weet wat de oorzaak is. Gaat ze dood? Blijft ze leven? Dit verhaal – want het is een verhaal, een roman van de Amerikaanse schrijver Elizabeth Strout – speelt in de jaren tachtig in New York City. Thuis heeft Lucy Barton een man en twee kleine meisjes, ze mist ze verschrikkelijk. Soms komen ze op bezoek met hun oppas, een vriendin die zelf geen kinderen heeft, en dan roepen ze: „Mammie, wat ben je mager!” Hun gezichtjes zijn vies, hun haar is vies, het stelt haar allemaal niet gerust. Hele dagen ligt ze te piekeren, koortsachtig te piekeren, ze voelt zich eenzaam en opeens, na een week of drie, laat in de middag, zit haar moeder in een stoel bij het voeteneind van haar bed.

„Mam?”

„Hoi, Lucy.”

„Hoe ben je hier gekomen?”

„O, ik ben op een vliegtuig gestapt.”

Ze buigt naar voren en knijpt door het laken heen in Lucy’s voet. Ze hebben elkaar in geen jaren gezien. Lucy’s moeder kent Lucy’s kinderen niet eens. En nu gaan ze vijf dagen met elkaar praten. Vijf dagen en nachten blijft Lucy’s moeder aan het voeteneind van Lucy’s bed zitten en praten ze over – ja, wat?

Niet over de garage waarin ze vroeger woonden, zonder verwarming of wc, volkomen geïsoleerd op het platteland van Illinois. Niet over het angstaanjagende gedrag van Lucy’s vader, een oorlogsveteraan. Hele dagen sloot hij haar op in de cabine van zijn truck, voor straf of om van haar af te zijn, en op een keer kroop er een slang naar binnen. Lucy’s moeder en Lucy praten ook niet over de dingen die Lucy’s moeder vroeger zoal tegen Lucy zei. „Je begint op een van de koeien in de stal van Pederston te lijken.” Dat was toen Lucy borsten begon te krijgen. Lucy denkt daar allemaal wel aan, in haar ziekenhuisbed, maar erover praten, nee.

Ze praten over de mensen in dat gat waar Lucy’s moeder nog altijd woont, hoe het hun sinds Lucy’s vertrek vergaan is. Haar moeder komt om te róddelen. Herinnert Lucy zich Kathie Nicely, die lerares van school? Ze verliet haar man en kinderen voor een collega en toen liet die collega haar barsten. En Harriet, haar nicht, herinnert ze zich die? Op een avond ging haar man sigaretten halen en toen viel hij dood neer op straat. Nu leeft Harriet met haar twee kinderen in diepe armoede.

My name is Lucy Barton heet de roman, Ik heet Lucy Barton in de Nederlandse versie. Ik las hem in 2016, toen die net was verschenen. Elizabeth Strout (68), geboren in Portland, Maine, was toen in de VS al een beroemdheid door haar roman Olive Kitteridge uit 2008, waarvan meer dan een miljoen exemplaren werden verkocht. Ze won er in 2009 de Pulitzer Prize for Fiction mee. HBO maakte er een miniserie van, met Frances McDormand in de hoofdrol en Bill Murray in een bijrol, en dat was ook al zo’n succes. De serie kreeg een hele trits Emmy Awards. Met My name is Lucy Barton brak Elizabeth Strout ook internationaal door en ik vertel er zo uitvoerig over omdat het verhaal door de ik-vorm en de intieme toon zo autobiografisch aandoet. Maar hoe autobiografisch is het? Daar kom ik zo op terug. Eerst iets anders dat ik me bij het lezen afvroeg:

Die moeder.

Zit ze echt vijf dagen en nachten aan het voeteneind van Lucy’s bed? Of is ze een verzinsel van Lucy, een hersenspinsel dat ontsproten is aan haar koortsige brein en gevoed wordt door haar verlangen naar gezelschap, haar hunkering naar een moeder die wél van haar houdt en haar wél ziet? Ik heb er nergens iets over gelezen, wat niet alles zegt, want er is veel over Elizabeth Strout geschreven. Nu ik haar ga interviewen, aan de telefoon, kan ik het haar zelf vragen.

Is Lucy’s moeder een waanidee?

Stilte aan de andere kant van de lijn. Dan een lach. „Waarom zou je dat willen weten?”

Daar heb ik zo gauw geen antwoord op. Ze praat niet uit zichzelf door als ik op mijn beurt even stil blijf. Er komt niets over diepere lagen in haar verhaal, over trauma en verwerking, over Freud voor mijn part. Ze zegt alleen dat zij ook niet weet of die moeder er echt was of alleen in Lucy’s hoofd. Serieus. Zij, de schrijver van het boek, zegt dat ze dat niet weet. Ze zegt: „Dat is toch onbelangrijk?” En: „Wat is ‘echt’ in de romanwerkelijkheid?” Toen had ik al een kleine roast achter de rug, want het gesprek was zo begonnen:

Waarom wilde u niet zoomen?

Ik verwacht een antwoord over hoe lelijk je eruit kunt zien op een beeldscherm, vooral als je niet piepjong meer bent, je hoort daar best veel mensen over klagen. Maar ze zegt alleen: „Ik hou er niet van.”

Waarom niet?

Ze zucht. „Waarom vind je dat interessant?”

Ik denk ook aan Sarah Payne, de schrijver bij wie Lucy Barton een cursus creative writing heeft gevolgd. Lucy wil namelijk schrijver worden. Ze heeft voor ze in het ziekenhuis komt te liggen al een paar verhalen gepubliceerd in wat ze zelf obscure literaire tijdschriften noemt. Precies de woorden die Strout gebruikt als je haar naar het begin van haar schrijverscarrière vraagt. Voor haar veertigste publiceerde ze bijna niets, behalve een paar verhalen in „obscure literary journals like Seventeen and Redbook.” Sarah Payne – let op, ze bestaat echt – zegt tijdens die cursus tegen Lucy dat ze zichzelf en haar werk nooit moet verdedigen of uitleggen. Lucy zal dat advies zorgvuldig opvolgen. En Strout doet dat dus ook.

Later, na het telefoongesprek, denk ik aan een scène in The New Yorker, zeven jaar geleden beschreven door verslaggever Ariel Levy. Die is dan met Elizabeth Strout mee naar een lezing in Portland en na afloop begint een vrouw uit het publiek over Olive Kitteridge: „Ik hou van Olive, I just love her. Ik vraag me wel af waarom ze is zoals ze is.”

CV
Elizabeth Strout

1956
Geboren in Portland, Maine, VS
1982
Master rechten aan Syracuse University. Publiceert haar eerste verhaal
1998
Debuutroman Amy and Isabelle
2008
Olive Kitteridge
2009
Pulitzer Prize for Fiction voor Olive Kitteridge
2014
HBO-miniserie Olive Kitteridge met Frances McDormand
2016
My Name is Lucy Barton, haar internationale doorbraak
2024
Tell Me Everything, haar tiende roman
Strout is getrouwd met Jim Tierney en woont afwisselend in New York en Brunswick, Maine. Strouts werk wordt in het Nederlands uitgegeven door Atlas Contact.

Even tussendoor: Olive Kitteridge woont haar hele leven al tussen Brunswick en Portland, Maine. Ze is net zo oud als de moeder van Lucy Barton en de moeder van Elizabeth Strout. Olive was vroeger lerares, net als de moeder van Elizabeth Strout, en nu is ze met pensioen. Ze is betrokken bij de mensen om haar heen, ze bekommert zich oprecht om hen. Maar wel op haar manier. Lomp. Veel te eerlijk. Hoe ze tegen haar man doet als hij voor Valentijn bonbons voor haar heeft gekocht, een hartvormige doos bonbons. Die schuift hij over de tafel naar haar toe en zij rolt met haar ogen. Hij wéét toch dat ze Valentijn stom vindt. Ze kíjkt niet eens naar die doos. En dan het huwelijksfeest van haar zoon, bij hen in de tuin. Olive propt zich vol met nootjes, praat met niemand en gaat boven op bed liggen. Die schoondochter van haar bevalt haar niet en dat zal ze weten ook. Dan denkt ze eraan hoeveel ze altijd van haar zoon gehouden heeft, al merkte hij daar weinig van, en hoe graag ze dat aan haar schoondochter zou willen vertellen. Ze wil haar ook vertellen dat er diep in haar iets zit dat soms opzwelt als de kop van een inktvis en haar vult met blackness. Ze wíl zo niet zijn, maar ze ís zo.

De vrouw in het publiek in Portland vraagt aan Elizabeth Strout of ze enig inzicht heeft in Olives achtergrond. Let op: alsof Olive echt bestaat en geen creatie van Strout is.

Strout, vanaf het podium: „Ja, dat heb ik.”

De vrouw: „O, good. Wilt u het ons vertellen?”

Strout, lachend: „Nee.”

Het publiek lacht ook, denkend dat ze een grap maakt. Maar ze maakt geen grap. Ze zegt: „Olive heeft een backstory. We hebben allemaal een backstory. Ik zou u er graag over vertellen. Maar ik denk niet dat ik dat ga doen.”

Elizabeth Strout komt uit een familie waarvan een verre voorvader, de puriteinse (streng protestantse) schoenmaker John MacBean, van Schotland naar New England zeilde en zich vestigde in Maine, op een landtong tussen Brunswick en Portland. Dat was in de zeventiende eeuw.

De familie is altijd puriteins gebleven.

Yeah”, zegt ze. „Ik ben grootgebracht in het congregationele geloof. Mijn vader was diaken in de congregationele kerk.”

Wat we in Nederland reformatorisch noemen.

„Bestaat dat bij jullie ook nog? Dan weet je wat ik bedoel.”

Niet roken, niet drinken, geen televisie, geen kranten, sceptisch tegenover elke vorm van plezier. Toen Elizabeth op haar zeventiende naar het Bates College ging in Lewiston, Maine, had ze welgeteld twee films gezien, 101 Dalmatiërs en The Miracle Worker.

Net als Lucy Barton.

Yeah”, zegt ze. En dan zwijgt ze. Dat zijn ook geen opmerkingen waarmee je bij haar moet aankomen. In The New Yorker zegt ze dat ze zich verkeerd begrepen voelt als mensen denken dat zij Lucy Barton is. „Ik gebruik mezelf altijd. Ik ben het enige dat ik kán gebruiken.” En tegen mij aan de telefoon: „Ik ben geen autobiografische schrijver.”

Uw moeder noemde u Wizzle.

„Net als Lucy’s moeder, als je dat bedoelt. Die noemt Lucy, als ze aardig wil zijn, Wizzle. Ze naait Lucy’s kleren, net als mijn moeder vroeger. Ik put uit wie ik ben, wat ik ken, uit alles wat ik heb gezien en meegemaakt.”

Lucy Barton komt niet uit Maine.

„Nee, uit Illinois. Veel Mainers zijn aan het eind van de negentiende eeuw naar Illinois getrokken om een boerderij te beginnen of houthakker te worden. Je vindt er dezelfde soort mensen als in de streek waar ik vandaan kom. Wit, protestants, traditioneel, argwanend tegenover nieuwelingen. Plain people.”

Lucy gaat weg zodra ze de kans krijgt.

„Net als ik.”

Na Bates College ging Elizabeth Strout een tijd naar Engeland, ze werkte er in een pub, en later studeerde ze rechten aan de Syracuse University in de staat New York. Ze wilde toen al schrijver worden. Ze wilde niets anders. Lucy, in My name is Lucy Barton: „Ik wist dat ik een schrijver was.” Strout, tegen Ariel Levy in The New Yorker: „Ik nam mezelf, secretly, secretly, heel erg serieus.” Maar omdat ze niet wilde eindigen als een „58-jarige serveerster” in een cocktailbar die haar droom heeft zien mislukken deed ze ook law school. Tijdens haar studie ontmoette ze haar eerste man, Martin Feinman, een pro-Deoadvocaat. Ze werkte een tijd op een advocatenkantoor en gaf les op een middelbare school. Martin en zij woonden toen al in New York City. Ze kregen een dochter, Zarina. En al die jaren schreef ze verhalen, tot ze er zo goed in was dat uitgevers geïnteresseerd raakten. „Het is”, zegt ze, „een lange weg geweest.”

Foto Erik Tanner/The New York Times / ANP

Die plain people uit Maine en Illinois bevolken al Strouts boeken, vanaf haar debuut in 1998, Amy and Isabelle. Dat gaat over een moeizame moeder-dochterrelatie die ontspoort als Amy, de dochter, iets met haar wiskundeleraar krijgt, een schandaal dat het hele stadje waar ze wonen op zijn kop zet. Door al die slechte moeder-dochterrelaties in haar boeken zou je denken dat Strout zelf ook een moeizame relatie met haar moeder had, maar dat is niet zo. Ze zegt aan de telefoon dat ze zonder haar moeder, die dus lerares was, geen schrijver was geworden. Haar moeder, zegt ze, was nieuwsgierig en ze was een verteller. Ze leerde haar om naar mensen te kijken en naar ze te luisteren. Wat is hun verhaal? Elizabeth leerde van haar moeder, zegt ze, om altijd aantekeningen te maken en uit al die observaties zouden later haar personages ontstaan. Zelf gebruikt ze het woord materialiseren. Ze zijn er opeens, alsof het echt bestaande mensen zijn. En in haar hoofd zíjn het ook echt bestaande mensen. In The New Yorker vertelt ze dat Olive Kitteridge voor het eerst aan haar verscheen toen ze de vaatwasser aan het inruimen was. „Ik zag haar bij de picknicktafel op haar zoons bruiloft staan en ik kon zo in haar hoofd kijken. Ik wist wat ze dacht: hoog tijd dat iedereen eens naar huis gaat.”

Maar ze ís niet Elizabeth Strout

Over Olive Kitteridge schreef Elizabeth Strout nog een roman, Olive, again. Over Lucy Barton schreef ze er na My name is Lucy Barton nog dríé: Anything is possible, Oh, William en Lucy by the sea.

Was dat altijd al uw plan?

„O, nee”, zegt ze. „Dat is vanzelf zo gegaan. Olive en Lucy bleven zich bij me aandienen.”

Lucy Barton is een beroemde schrijver geworden die veel weg heeft van Elizabeth Strout.

„Maar ze ís niet Elizabeth Strout.”

Strouts tiende roman, Tell Me Everything, verschijnt deze zomer en voor het eerst – breaking news voor de liefhebbers van haar werk – ontmoeten Olive Kitteridge en Lucy Barton elkaar. Daarmee maakt Strout van de twee haar fictionele werelden uiteindelijk één geheel. Alle personages uit haar eerdere boeken duiken erin op, zelfs Amy en Isabelle uit haar debuut. En het voelt vanzelfsprekend, want ze wonen allemaal in Maine. Of ze zijn er gaan wonen.

Olive is 90 en slijt haar dagen in een huis voor ouden van dagen. Lucy is 66 en is met haar eerste man van New York City naar Maine verhuisd. Net als Elizabeth Strout. Die was 66 toen ze dit boek schreef en is van New York City naar Maine verhuisd, met haar tweede man, Jim Tierney, voorheen procureur-generaal van Maine. Lucy – en nu wordt het een beetje ingewikkeld – was eerder ook voor de tweede keer getrouwd, met David, maar die is gestorven en nu is ze opnieuw getrouwd met haar eerste man, William. Hoe dat is gegaan staat in Oh, William en Lucy by the sea.

Weer even tussendoor: in een interview met de Irish Daily Mail in 2022 vertelt Elizabeth Strout hoe ze Jim Tierney heeft leren kennen. Ze trad op in Symphony Space, een theater in New York City, en toen stond er man in het publiek op om haar een vraag te stellen. Hij kwam uit Maine, zei hij, en Elizabeth dacht: jaja, dat hoor ik zo vaak van mensen in Manhattan. Dan zijn ze er een keer op zomerkamp geweest. Of op vakantie met hun ouders. Maar hij zei: „Lisbon Falls.” OMG, dacht Elizabeth, hij komt écht uit Maine. Lisbon Falls is zo armoedig, daar gaan mensen niet voor hun plezier naartoe. Bij het signeren na afloop stond diezelfde man vooraan in de rij en stelde zich aan haar voor. Ze praatten wat met elkaar, te lang naar de zin van de vrouwen achter hem en toen hij wegging dacht ze: „Dat had mijn leven moeten zijn.” Ze verwachtte niet dat ze hem nog zou zien, tot ze zich realiseerde dat hij haar zijn mailadres had gegeven. Ze wisselden een paar „onschuldige” berichten uit, spraken twee keer met elkaar af en toen trok hij bij haar in. Dat was in 2009, kort na Olive Kitteridge en de Pulitzer Prize.

En lees dan in O, William (2021) hoe Lucy haar tweede man leert kennen, David, na de scheiding van William, en zie hoe Elizabeth ook dit soort gebeurtenissen uit haar leven gebruikt. Lucy gaat naar een concert van de New York Philharmonic en haar aandacht wordt getrokken door een van de cellisten, een wat oudere man die moeilijk loopt door, leert ze later, een ongeluk in zijn jeugd. Als ze hem een etude van Chopin hoort spelen denkt ze: „Dit is alles wat ik wil.” Bij het volgende concert zit ze weer naar hem te kijken en na de derde keer wacht ze hem op bij de artiestenuitgang. „Sorry dat ik u stoor, maar mijn naam is Lucy en ik hou van u.” Eh? „Ik bedoel dat ik van uw muziek hou.” Zes weken later zijn ze getrouwd.

Maar nu Olive en Lucy in Tell Me Everything. Olive heeft gehoord dat „that writer Lucy Barton” in de buurt is komen wonen en wil haar spreken, want ze heeft een verhaal voor haar. Lucy Barton kan dat verhaal misschien gebruiken voor een boek. Olive weet niet of Lucy echt beroemd is of een beetje beroemd, maar wat maakt het uit. In de bibliotheek zijn al haar boeken altijd uitgeleend. Olive heeft ze gekocht bij de boekwinkel en allemaal gelezen.

Goed, er komt een afspraak, op een ochtend om tien uur. Olive zit vol spanning te wachten en vijf voor tien hoort ze een lichte klop op haar deur. „Come in!” En daar stapt een kleine vrouw binnen die er „meek and mousy” uitziet. Olive kan meek-and-mousy-looking people niet uitstaan. „Sorry dat ik te vroeg ben”, zegt Lucy. „Ik ben altijd te vroeg.” Olive: „Geeft niet, ik heb een hekel aan mensen die te laat komen.”

Die spijkerbroek van Lucy. Te strak voor een vrouw van haar leeftijd, vindt Olive. En wat een rare laarzen heeft ze aan. Alsof er buiten sneeuw ligt en er ligt helemaal geen sneeuw. En waarom trekt ze haar jas niet uit? O, vindt ze het koud bij haar binnen? Wat een aanstellerij. Kortom, Olive is nogal teleurgesteld in deze beroemde of misschien toch niet zo heel beroemde schrijver. Ze vindt haar te mager, te stads, te vreemd. „Die Lucy-boeken van je”, zegt ze, „zijn wel een beetje self-pitying, vind je niet? En je man, William, hoe vindt hij het dat je over hem schrijft?”

De mensen over wie ik schrijf zijn aan het verdwijnen, prima

Olives verhaal gaat over Olives moeder, van wie Olive nooit gehouden heeft. En die moeder hield ook niet van Olive. Het gaat ook over Olives vader, die op zijn 57ste een geweer pakte en zich door zijn hoofd schoot. Olive Kitteridge krijgt in Tell Me Everything de backstory waar die lezeres in Portland om vroeg.

„Waar deed je vader dat?”, vraagt Lucy. Let op, Lucy vraagt niet: waarom. Ze vraagt: waar. Eerst de feiten.

„In de keuken”, zegt Olive. „Hij was in de keuken toen moeder thuiskwam uit school. Zijn hersenen zaten tegen het plafond.”

„Whoa”, zegt Lucy.

„Maar dat is onbelangrijk voor mijn verhaal”, zegt Olive.

„Dat weet je niet”, zegt Lucy. „Je weet niet wat belangrijk is voor je verhaal. Ga verder.”

Zo doet u dat ook? Naar mensen toegaan en vragen stellen?

„Lucy gaat zo te werk. En wat ik zo grappig vind: Lucy gaat Olive ook verhalen vertellen, maar die verhalen zijn vaak helemaal niet zo interessant.”

Tell Me Everything kun je lezen als een roman over het schrijven van een roman. Het is ook een roman met, voor het eerst, een vrij krachtige plot. Er is een oude vrouw vermoord. De verdachte is haar zoon.

Uw personages zijn nu allemaal oud.

„Een van hen gaat in Tell Me Everything dood.”

Gaan ze in uw volgende boek allemaal dood?

„Dat boek zal ik niet schrijven. Daar heb ik geen zin in.”

Is dit uw laatste dan?

„O, dat weet ik niet. Misschien dienen zich nieuwe personages bij me aan. Misschien ook niet. De mensen over wie ik schrijf zijn aan het verdwijnen, prima. Hun tijd is voorbij. Er komen andere mensen, andere schrijvers, ook prima. Ik heb niet zo’n heel groot ego, dat scheelt.”

Door uw puriteinse achtergrond?

Yeah.”

Daardoor kan ze ook niet trots zijn op wat ze heeft bereikt, zegt ze. Trots voelen gaat tegen de religie in waarmee ze is opgevoed. En let op: Lucy is ook niet trots.




[ad_2]

Leave a Comment

Your email address will not be published. Required fields are marked *