[ad_1]
Als Iga Swiatek op Roland Garros gedwongen wordt om te verdedigen met haar backhand en naar links moet rennen om een harde bal van haar tegenstander te ‘vangen’, doet ze iets wat maar weinig spelers kunnen. De drievoudig winnares in Parijs glijdt vaak met haar linkerbeen, terwijl haar rechterbeen meeglijdt. Tijdens de glijpartij en wanneer ze is vertraagd, staan haar benen vaak ver uit elkaar en ligt het zwaartepunt van haar lichaam dicht bij de grond. Dit houdt haar in evenwicht genoeg om een geweldige bal terug te slaan.
Swiatek is zo bedreven in deze beweging dat ze snel weer terug kan naar het midden van de baan. Het maakt Swiatek een tennisspeelster die, naast haar aanvallende slagen vol topspin, ook verdedigend lastig uit te spelen is. De sliding helpt haar om sneller bij de bal te komen. Bijzonder aan haar slidingtechniek en haar eerste ‘sliding step’ is de sliding op haar buitenbeen.
Vroeger gleden tennissers, als ze dat al deden, op hun dominante been, wat voor rechtshandige spelers hun rechterbeen was. Dat was al uitdagend genoeg en vergde veel kracht. Tegenwoordig glijden de allerbeste tennissers aan beide kanten, in een “open houding” – benen horizontaal, parallel aan de baseline. Zo glijden is moeilijker, vereist meer kracht en is alleen voor spelers die risico’s durven te nemen.
Iga Swiatek, Coco Gauff, Novak Djokovic, Carlos Alcaraz en Jannik Sinner zijn meesters in de slide, waarbij de laatste put uit zijn ervaring als topskiër. Het is geen toeval dat de beste ‘gliders’ in het professionele tennis ook de allerbeste spelers van het moment zijn. De beste tennissers ter wereld zijn echte atleten met extreem sterke benen, die op hun buitenste been naar de hoek glijden en soms bijna onmogelijke winnaars slaan vanuit wat dicht bij een ‘split’ komt – laag bij de grond. Ze zijn verdedigend bijna onverslaanbaar dankzij deze geavanceerde slidetechniek. Als je een tennisser bent die niet goed op twee benen kan sliden, doe je tegenwoordig niet mee aan de absolute wereldtop.
Bij Roland Garros glijden alle deelnemers. Op het zachte, rode grind, een combinatie van gemalen bakstenen en puin, is het een constante evenwichtsoefening. Het gladde en stoffige oppervlak kleurt de schoenen en sokken rood, de zolen hebben een visgraatmotief voor extra grip. Het is het oppervlak waar glijpartijen letterlijk hun sporen achterlaten, vaak meters lang, tot ze na een set met een sleepnet worden weggevaagd.
De gravelbaan leeft als het ware, het uiterlijk en de eigenschappen van de baan veranderen voortdurend. Bij droog weer stuitert de bal hoog, de baan is snel. Bij vochtig en kouder weer wordt hij traag en begraaft de tennisbal zich in de zachte, rode korrels. Dan is graveltennis vooral hard werken, puur ‘vechten’, een potje schaken, want een winnaar, of een aas, slaan is een stuk moeilijker.
‘Koe op het ijs’
Dat elke professionele tennisser op gravel kan glijden, is nog niet zo lang bekend. Een beroemde uitspraak van de Russische Maria Sharapova uit 2007 is veelzeggend. Ze zei dat ze zich op gravel voelde als een ‘koe op ijs’, omdat ze als hard hitter nooit het idee had echt in evenwicht te zijn op de soms gladde gravel. De tennisser, die in Siberië werd geboren maar in de Verenigde Staten werd opgeleid, beheerste de kunst van het glijden nog niet goed. Pas toen ze het onder de knie kreeg, onder leiding van de Nederlandse coach Sven Groeneveld, won ze Roland Garros in 2012. Ze kon toen eindelijk ‘schaatsen’ op deze ondergrond.
Rafael Nadal zei al vroeg in zijn carrière dat glijden op gravel een belangrijk onderdeel van zijn succes was. “Om goed te spelen op gravel, moet je echt goed bewegen. Als je niet glijdt, is het heel moeilijk,” zei de Spanjaard, die Roland Garros 14 keer heeft gewonnen.
“Als je Nadal ziet, slide hij op bijna elke bal. Daarom heeft hij een fantastische baandekking en is het zo moeilijk om een winnende slag tegen hem te slaan,” zegt voormalig nummer 4 van de wereld en gravelspecialist Kiki Bertens. Ze bereikte in 2016 de halve finale in Parijs en won in 2019 het prestigieuze Masters-toernooi in Madrid op gravel. Ook de kunst van het sliden beheerst ze als geen ander. Het is een vaardigheid die ze nu de nieuwe generatie tennissers, die ze coacht bij de Nederlandse tennisbond KNLTB, bijbrengt. Haar talenten moeten tijdens de warming-up oefenen met sliden, ook zonder tennisracket. “Sliding in,” noemt Bertens het. “Sliding moet in hun systeem komen.”
Lange tijd waren het vooral mannen die op gravel gleden, maar dat is veranderd, ziet Bertens. “Tennis is over het algemeen fysieker geworden, iedereen beweegt beter. Tennissers komen steeds sneller in de hoeken. Sliding is de snelste manier om uit de hoek te komen. Sliding in de bal, en dan weer terug.”
Bertens zei dat ze “80 procent” van haar forehands op gravel sloeg met een kleine “glide pass” vooraf. “Je kunt wat meer energie in de bal krijgen. Je kunt met snelheid naar een hoek sprinten. Je glide pass vertraagt je, en je kunt die energie weer in de bal stoppen. En omdat je laag zit, kun je goed onder de bal komen en topspin geven.”
Glijden op hardcourt
De kunst van het glijden draait om lef en goede timing, zegt Bertens. “Het is makkelijker om te glijden op een droge baan, dan moet je ervoor zorgen dat je op tijd afremt. Op een ruwe, natte baan moet je veel meer gewicht op je voet zetten. Het gaat erom wanneer je begint met je glijdende stap. Het gaat om de afzet van je buitenbeen.”
Toch is glijden niet altijd de beste optie, vindt Peter Lucassen, die onlangs coach is geworden van Botic van de Zandschulp, die in Parijs in de eerste ronde werd uitgeschakeld. Volgens Lucassen is glijden vooral een manier van verdedigen. Je domineert punten op gravel niet door te glijden. “Ik denk dat het beter is als je goed met je benen achter de bal kunt komen en krachtig afzet tegen de baan. Als je de aanval wilt overnemen, in plaats van de bal alleen maar terug te brengen, dan glijd je niet. Alleen als het nodig is”, aldus de tenniscoach.
Lucassen is onder de indruk van de glijdende kwaliteiten van moderne tennissers. “Je hebt zoveel spelers die alles krijgen en die een bal met zoveel kwaliteit terugslaan na een slide. Botic kan het ook ongelooflijk goed aan beide kanten. Hij kan het op natuurlijke wijze. Er wordt ook zoveel tennis gespeeld van achteren, vanaf de baseline. Het is moeilijk voor een tennisser om bij het net te komen, omdat tennissers zo atletisch van achteren spelen.”
De topspelers die het beste op gravel kunnen sliden, met het gewicht op het buitenste been, zowel rechts als links, kunnen dat vaak ook op andere soorten banen. Ook de wereldtoppers Swiatek en Djokovic maken fantastische slides met twee benen op de stijve hardcourt. Steeds meer wereldtoppers sliden op alle ondergronden, iets wat voor de oudere generatie nauwelijks voor te stellen is. Bertens bijvoorbeeld, slide nooit op hardcourt.
Robin Haase won tweemaal het ATP-toernooi van Kitzbühel op gravel en kwam eenmaal uit voor de KNLTB een instructievideo met tips hoe je op gravel glijdt. Maar hij noemt glijden op hardcourt “ongelooflijk gevaarlijk” en vindt het “geen toegevoegde waarde”. Hij noemt glijden op gras “absurd”.
Djokovic, ‘de man van elastiek’, weet wat hij tegenwoordig doet op hardcourt en grasis niet normaal. “Als je niet zulke flexibele enkels hebt, of als ze kwetsbaar zijn, dan denk je twee keer na voordat je zo’n extreme beweging maakt,” hij zei vorig jaar tegen De bewaker.
Lucassen ziet tennissers atletischer, fitter en flexibeler worden en voorspelt dat glijden op alle ondergronden daardoor normaler wordt. “Alle kinderen die nu op televisie tennis kijken, zien dat de topspelers dat ook doen, dus dat gaan ze dan weer kopiëren.”
[ad_2]