[ad_1]
In het meesterlijke verhaal van Ursula K. LeGuin Degenen die weglopen van Omelas een vredige en welvarende stad gedijt op de verwerpelijke omstandigheid dat in een van de huizen, in een koude, vochtige, raamloze en afgesloten kelder, een ondervoed, verlaten en ziekelijk kind leeft, gehurkt in zijn eigen uitwerpselen en chronisch verstoken van zonlicht. Alle inwoners weten dat het kind daar is; velen hebben het zelfs met eigen ogen gezien. Velen zijn walgend en zelfs woedend. En hoewel velen zeggen dat ze iets voor het kind willen doen, treden al snel rationalisatie en berusting op en begint de ellende van het kind onvermijdelijk en zelfs noodzakelijk te lijken. Helaas, zeggen ze tegen elkaar, we kunnen niets doen.
Er zijn opvallende parallellen tussen LeGuins dystopische verhaal en Nederlandse universiteiten. Het ellendige kind is een passende metafoor voor de werknemers – met name junior onderzoekers en docenten – die in stilte lijden onder discriminatie. En het stadje Omelas is een metafoor voor de dagelijkse routines op universiteiten, waar het business as usual lijkt te zijn, ook al getuigen velen van onrecht, zoals gemeld in spraakmakende zaken in NijmegenLeiden en Delft eerder dit jaar. De rode draad: vrouwen op universiteiten worden geconfronteerd met grensoverschrijdend gedrag, discriminatie en machtsmisbruik.
Ondanks het antidiscriminatiebeleid en de lippendienst die universiteiten nu bewijzen aan ‘inclusie’, ‘sociale veiligheid’ en ‘gelijke kansen’, is discriminatie binnen de universiteit nog steeds wijdverbreid. wijd verspreidHet ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap heeft bevestigd dat in een agenda in 2022 zou dat moeten voorkomen.
Lees ook
Onderzoek NRC naar discriminatie en intimidatie TU Delft
Bestuurders herkennen discriminatie niet
Ervaringen met discriminatie op de universiteit zijn vooral pijnlijk voor degenen die geen hogere functie krijgen, ook al voldoen ze aan alle vereisten. Klachten worden vaak niet serieus genomenVervolgens ontkennen universiteitsbestuurders vaak koppig dat ze iets verkeerd hebben gedaan, waardoor slachtoffers zich vernederd en gedemotiveerd voelen.
De redenen voor de ontkenning van het probleem en de inactiviteit van universitaire bestuurders zijn divers. Ten eerste is het twijfelachtig of de meeste senior bestuurders – die een vergelijkbare achtergrond hebben – echt begrijpen wat discriminatie betekent. Namelijk: een persoon of een groep anders behandelen (ongeacht de intentie), vooral op een slechtere manier, dan de manier waarop je andere mensen behandelt. De meesten herkennen de meest voorkomende institutionele vorm niet: voorkeursbehandeling voor mensen binnen je netwerk, eufemistisch bekend als vriendjespolitiek.
Ten tweede hebben maar weinig leidinggevenden zelf ervaring met discriminatie. Dit feit belemmert hun begrip voor de situatie van anderen.
Opmerkelijk genoeg vertonen vrouwen in hoge managementposities ook vaak net zo weinig empathie als de mannen die vóór hen kwamen, vooral tegenover jongere vrouwen. Bijvoorbeeld, socioloog Anna Akbari heeft merkte op dat veel van deze jongere vrouwen passief-agressieve en neerbuigende opmerkingen van vrouwelijke leiders krijgen, in plaats van de begeleiding die ze verwachten.
Collega’s tonen medeleven, maar voorzichtig en onofficieel
Een andere factor is de professionele identiteit van senior bestuurders. Deze is sterk verbonden met het imago van de instellingen waaraan zij hun carrière hebben gewijd. Net als hun zakelijke tegenhangers zal elke beschuldiging van onethisch gedrag tegen een academische supervisor, afdelingsvoorzitter of faculteitsdecaan ertoe leiden dat zij schadebeperking moeten toepassen; als zij dat niet doen, kan dat niet alleen het imago van de instelling schaden, maar ook hun eigen hoge status binnen de instelling in gevaar brengen.
Ondertussen uiten sommige bondgenoten zeker hun afkeer en woede over de onethische behandeling die hun collega’s ondergaan, maar sympathie en raad worden voorzichtig, privé en onofficieel aangeboden. De meesten houden zich gewoon stil en bemoeien zich er niet mee, ook al zijn ze zich terdege bewust van de problemen. Net als de inwoners van Omelas leggen sympathieke collega’s zich vaak neer bij het gevoel dat ze niet veel kunnen doen.
Lees ook
interview: ‘Als universiteit hebben we steken laten vallen. Dit huidige bestuur veegt dat niet onder het tapijt’
Slachtoffers aan hun lot overgelaten
De terughoudendheid om je ermee te bemoeien is tot op zekere hoogte begrijpelijk. Een emotioneel uitputtende strijd voeren voor een collega kan je eigen leven alleen maar moeilijker maken. Iedereen die naar voren stapt, kan gemakkelijk door superieuren worden afgedaan als “te gevoelig” of niet respectvol voor “de manier waarop we hier de dingen doen”. Ten slotte is er de zeer reële angst voor represailles. Wanneer sympathieke bondgenoten een carrière nastreven binnen dezelfde instelling, dicteert zelfbehoud dat het dwaas is om je nek uit te steken voor een collega die het moeilijk heeft.
Helaas bieden alternatieve vormen van ondersteuning binnen het universitaire systeem weinig verlichting. Ombudsmannen en vertrouwenspersonen kunnen een ruimte bieden om uw frustraties en grieven te uiten en vast te leggen, maar er zijn redenen om te twijfelen of ze wel helemaal onafhankelijk opereren.
Slachtoffers van discriminatie op universiteiten worden dus over het algemeen aan hun lot overgelaten. Weinigen kunnen het zich veroorloven om een privéadvocaat in te huren, en succes bij zulke pogingen is zeker niet vanzelfsprekend. Zelfs als er een duidelijk patroon van voorkeursbehandeling is, is het notoir moeilijk om discriminatie in specifieke gevallen te bewijzen. Het is geen wonder dat sommige mensen gewoon ontslag nemen en nooit meer terugkeren. Ze hebben niet langer de kracht om te vechten, noch de middelen om dat te doen. En dat is, op zijn zachtst gezegd, een tragische verspilling van wetenschappelijk talent.
[ad_2]