[ad_1]
Verhalen over vrouwen die het grote ‘hoe het hoort’ afwijzen, die kritiek hebben op ‘acht of negen of tien uur staan voor een fooi’, die laten zien dat moederschap (of: ouderschap) verschillende vormen kent. Dat het dragen van een kind misschien niet eens betekent dat je ouder wordt en dat er in een ideale wereld ook ruimte is voor geweldige, geile, intense, twijfelende, sterke, gevoelige vrouwen.
Bevat drie romans De vrouw op de bergeen bundel geschreven door de Catalaanse dichter en romanschrijfster Eva Baltasar. Alle drie zijn het verhalen van vrouwen in de eerste persoon. De verhalen over de naamloze vrouwen vertonen aanzienlijke overlap. Ze beleven de wereld intens, zijn lesbisch, verwerpen radicaal de (kapitalistische, heteronormatieve) consumptiemaatschappij en moeten op de een of andere manier door of om het opgelegde of niet-opgelegde ouderschap heen navigeren.
Er zit wel wat in het idee. Toch zijn deze romans zo zielig dat ik soms in lachen uitbarstte. Er valt ook wel wat te zeggen tegen deze kritiek – ‘vrouw is zielig’ – maar daarover later meer. Eerst de romans.
In de eerste roman, Permafrost (genomineerd voor de Franse Prix Médicis, voor het beste buitenlandse boek in 2020), word je bij binnenkomst bij de kraag gegrepen door een bijna buitensporige hoeveelheid metaforen, vergelijkingen en zintuiglijke indrukken. Er ligt een vrouw op een berg, je vermoedt zoiets, het is hoog, ‘er hangt een geur als van een ijzerhandelaar’, we slaan even een zijpad in naar waar vogels kunnen vliegen, in ‘hun eigen laag, tussen de onze en onze (…) goden. Een bewoonbare leegte op een notenbalk.’
De verteller is er en niet, zoals ze het zelf beschrijft. ‘Ik adem in, neem bezit van de lucht via mijn bezielde lichaamskanalen.’ Het eerste hoofdstuk is in zijn geheel een metafoor: de vrouw wacht op de dood, niet letterlijk liggend op een berg, maar in het algemeen. Ze is suïcidaal. ‘De dood overvalt je, net als de liefde. Laat het lichaam dus overweldigd worden.’
Als lezer die niet vies is van een beetje overdaad, begon ik nieuwsgierig. Maar naarmate de roman vorderde (vrouw wordt volwassen, houdt van seks, wil sterven, vindt liefde, wijst het af, want ‘alles aan haar riep om leven maar mijn leven riep om de dood’) begon ik vermoeid te raken van alle vergelijkingen, metaforen, zintuigen, het gebrek aan emotioneel onderscheid tussen de ‘grote’ ervaringen (zelfmoordpogingen) en ‘kleine’ ervaringen (melk drinken). Dat komt ook door het totale gebrek aan perspectief, ook al past dat bij een depressief personage. Een zin als: ‘Ik ben een imperfecte vrouw, taai als een wortelstok, stekelig en irritant als een botsplinter tussen je tanden’, kan ik nauwelijks lezen zonder met mijn ogen te rollen.
Als het haar echt te veel wordt, kan ze maar één ding doen: dramatisch masturberen
Een klein moment van opluchting is het hoofdstuk waarin de hoofdpersoon haar kleinburgerlijke zus met een gebroken hart troost. Het is even triest als vermakelijk. De extreem gezonde zus is op een ‘cola high’ en blijft aandringen op een uitleg van wat lesbische seks nu eigenlijk inhoudt.
Scheepskok
En dan zijn er nog twee romans, Kei (genomineerd voor de International Booker Prize 2023) en Mammoet. En alles is daar ook zo intens! Kei gaat over een vrouw die als scheepskok werkt (omdat ze te eenzaam is voor andere keukens) en begint ook nogal gezwollen: ‘Pikzwarte ogen van stambomen die langzaam op deze zoute rotsen zijn gegroeid, spreken tot mij vanachter hun tafel. Ze spreken namens alle doden.’ Soms wordt het lachwekkend. De scheepskok zucht: ‘Ik heb al meer dan een jaar geen vrouw in mijn armen gehad. Mijn lichaam vervloekt me, eist een ander lichaam om aan te raken en op te winden, om zijn monsterlijke honger te stillen totdat de ander haar puurheid en betovering uitspuugt.’
Hoe dan ook, ze wordt verliefd, en dat pathos en die overdaad aan gevoelens passen daar goed bij, en ze blijft jarenlang bij haar vrouw. Ze gaan in Reykjavik wonen, waar de hoofdpersoon een foodtruck runt en al snel genoeg heeft van dat leven. Zo’n gewoon leven, met een gewone baan, en, de horror, een gewoon kind. Ze wijst alles af en toch blijft ze. Misschien omdat ze heeft geleerd dat het zo moet zijn. Ze vernietigt zichzelf: ‘Door mezelf aan te vallen, kan ik misschien gewelddadiger en minder nobele aanvallen van degene die het dichtst bij me staat, voorkomen. De verandering is binnengedrongen als een onervaren snavel die me prikt en me onnodig pijn doet.’
Onervaren snavel? Wat? En ze gaat maar door, naar de zwangerschapsgym van haar partner, ze haat het, samen kinderkleren kopen, ze haat het. Ze is een soort sitcomvader, maar dan zonder de lachband. Een eikel. Als het haar echt te veel wordt, kan ze maar één ding doen: dramatisch masturberen. ‘Ik raak mezelf aan waar ik mezelf heb genoemd. Ik ben een winterbloem die zichzelf per ongeluk opent en sluit. Elk orgasme een kleine begrafenis.’
Gekooid dier
In Mammoet ontmoeten we, heel aardig, een personage dat wel iets lijkt te willen. Een kind! Ze is vierentwintig en geeft een groot feest als ze ovuleert, dan mag ze een man kiezen om haar te bezwangeren. Zwanger worden lukt niet, haar stadsappartement wordt steeds krapper. Natuurlijk is ze op dat punt in haar leven ‘een kooidier’. Ze doet onderzoek naar demografie en levensduur, interviewt ouderen in tehuizen hiervoor: ‘Ik dacht dat het crimineel was om een heel leven samen te vatten in één Excel-sheet. Ik haatte mijn gereedschap, de gespecialiseerde bijl waarmee ik herinneringen en gevoelens kapothakte (…)’. Maar: ze handelt! Ze omarmt haar outsiderstatus, verhuist naar een verlaten plek waar haar enige buurman een prachtig beschreven vuile herder is die ze na een tijdje tegen betaling seksuele diensten gaat verlenen. Toch is ook hier elke ervaring intens en dramatisch. Een autorit (‘Ik vervloek de hele wereld’), een wandeling in het bos (‘Het (het bos) draait me rond tot ik duizelig word, spoort me aan om te rennen, krabt me, laat me struikelen’), een nieuw huis bekijken (‘Deze plek is immens. Om deze plek hierboven te bereiken, moet je in een gigantische palmboom klimmen, om de onmetelijkheid binnen te gaan’), een bad nemen (‘Ooh. Oh, oh, ooh’).
Hoe vaak krijg je als vrouw met een mening, een pen, een stem te horen dat je ‘intens’ bent?
Ik kon het niet meer, toen ik alle drie de boeken had uitgelezen. Maar ik was ook in de war, want zoals ik al schreef: mijn kritiek op pathos is in dit geval niet geheel zonder gevaar. Hoe vaak krijg je als vrouw met een mening, een pen, een stem niet de beschuldiging dat je ‘intens’ bent? Waarom worden vrouwen in debatten ongeldig verklaard door ze ’emotioneel’ te noemen?
Label ‘pathetisch’
Ik gebruik zelf de woorden die in deze discussie tegen mij en vele anderen worden gebruikt: dramatisch, zielig, intens, onmatig.
Iemand die hier interessant over heeft geschreven is schrijfster, dichteres en activiste Eileen Myles (1948). In de bloemlezing Pathetische literatuurmet de teksten van anderen die Myles als ‘pathetisch’ bestempelt, breekt ze in de inleiding een pleidooi voor pathos en geeft het voorbeeld van een vrouw (Cindy Sheehan) die door een conservatieve commentator zielig werd genoemd vanwege haar protest tegen de oorlog in Irak. ‘Cindy Sheehan nam meer ruimte in dan ze verdiende. En dat is het aspect van zieligheid waar ik in geïnteresseerd ben. De daad van net iets meer of net iets minder nemen. Het is de kern van politieke betekenisgeving.’
Nu heeft ‘pathetiek’ in het Engels een iets andere betekenis dan in het Nederlands: Van Dale noemt pathos ‘hoogdravendheid’, ‘gezwollenheid’, in het Engels gaat het meer om pijn, melancholie of absurditeit. Ik denk dat wat die twee betekenissen verbindt precies is waar Myles over schrijft: iets dat over zijn eigen randen heen golft, te veel is, te luid, te groot.
Maakt het me bang, Baltasars pathos? Ben ik bang om ermee geassocieerd te worden? Met de bombast? Meer ruimte innemen dan gewenst? Terwijl ik dit schrijf, vrees ik al de beschuldiging dat ik geen universele, objectieve mening uit, maar een onstabiele vrouwelijke recensie heb geschreven. En misschien komt dat omdat ik ergens het dwaze idee heb gekregen dat de emoties van vrouwen inderdaad per definitie nogal overdreven en vaak irritant zijn.
Maar als ik dat feit zo goed mogelijk doorstreep – luisterend naar Myles – blijft er nog iets anders over. Mijn ergernis over deze romans zit niet alleen in het drama, het pathos, maar ook in de uitvoering; in zinnen als die uit een tienerdagboek, vol afgezaagde beelden (dat gekooide dier!) en onbegrijpelijke vergelijkingen (die onervaren snavel!).
De drie romans in De vrouw op de berg verdrinken in zichzelf, worden verpletterd onder hun eigen echoënde taal. Wat ook niet helpt is de bundeling. De lezer die op deze manier verleid wordt om de romans één voor één te lezen, loopt het risico om in dezelfde overdaad te verdrinken. Dat overkwam in ieder geval deze lezer, die niet pretendeert universeel en objectief te zijn en zich daarom, heel zielig, in de recensie heeft geschreven.
[ad_2]