Tijdens de Eerste Wereldoorlog nam de Nederlandse pers in het begin klakkeloos de Duitse propaganda over

[ad_1]

Geen andere boot! Het Eindhovens Dagblad had er genoeg van. Op 30 juli 1917 publiceerde de krant een boos commentaar. Terwijl in Nederland wekelijks honderden Duitse kinderen werden opgevangen ‘en zo van de hongerdood gered’, joeg de Duitse marine Nederlandse vissersschepen de grond in. ‘Wordt het niet hoog tijd dat we die schandalige, laffe daden straffen en wraak nemen, al is het niet met het zwaard?’ ‘De piraat’ zou door de overheid ‘op z’n Duits’ aangesproken moeten worden.

Wat was hier aan de hand? De Eerste Wereldoorlog was al drie jaar aan de gang en sinds de zomer van 1914 had Nederland er alles aan gedaan om neutraal te blijven. Niet alleen politici, maar ook de pers sprak met melige monden – in de hoop de strijdende partijen niet tot een aanval te provoceren. In 1917 was die angst minder groot en eiste de pers steeds vaker het recht om kritisch te schrijven over bijvoorbeeld Duitse U-boten die Nederlandse schepen torpedeerden. De autoriteiten waren daar nog niet klaar voor, want de commandant van het veldleger Eindhovens Dagblad een vijf weken durend verbod op optredens vanwege de felle commentaren.

De rol van de pers

In zijn nieuwe boek, Slagvelden. De Eerste Wereldoorlog in de Nederlandse pers en literatuur 1914-1918Paul Moeyes onderwerpt de schriftelijke verwerking van de oorlog aan een grondig onderzoek. Moeyes publiceerde al in 2001 over de geschiedenis van Nederland tijdens de Eerste Wereldoorlog en zijn vorige boek ging over de Frans-Duitse oorlog van 1870-1871, ook een conflict waar Nederland niet direct bij betrokken was.

In dat laatste boek speelde de pers een belangrijke rol, en dat heeft Moeyes misschien verleid om de jaren 1914-1918 opnieuw te bekijken, maar nu vanuit het perspectief van de Nederlandse journalist en romanschrijver. Het resultaat Gevechtsscènes is een boek dat fascinerend is, maar uit balans: te weinig pers, te veel literatuur.

Het eerste hoofdstuk speelt zich af in krantenkantoren en aan het front. Nadat de Duitsers op 4 augustus 1914 de Belgische grens waren overgestoken, snelde de Nederlandse journalistiek naar het zuiden van Limburg. Vanaf de Mescherberg, gelegen pal aan de grens, aanschouwden ze ‘een groots maar diep tragisch panorama’.

Lees ook

De Eerste Wereldoorlog is snel verteld

De Eerste Wereldoorlog is snel verteld

Het Duitse leger rukte snel op, waardoor Nederlandse journalisten de kans kregen om achter de linies het Belgische grondgebied te betreden. De correspondent van de Nieuwe Rotterdamse Courant merkte op: ‘De Duitsers kijken ons een moment aan, de bewaker laat ons meteen door en een paar minuten later bevinden we ons midden in de verschrikkingen van de moderne oorlog.’

Duitse propaganda

De journalisten kwamen echter niet in de buurt van de gevechten zelf. Voor wat er aan het front gebeurde, moesten ze vertrouwen op verslagen van de strijdende partijen, of op streng begeleide excursies.

Dit zorgde ervoor dat Nederlandse kranten aanvankelijk blindelings de Duitse propaganda overnamen dat de Belgische frank-banden – gewapende burgers – Duitse soldaten op grote schaal aanvielen. De Duitsers gebruikten deze vermeende schendingen van de oorlogsregels om de wreedheden die ze begingen tegen de burgerbevolking te rechtvaardigen. Moeyes concludeert: ‘In de Nederlandse oorlogsjournalistiek van augustus 1914 waren feit en fictie niet van elkaar te onderscheiden.’

Dit is een brug naar de volgende hoofdstukken van het boek, waarin de auteur de literaire productie van de jaren 14-18 onderzoekt. Hij onderzoekt kinderliteratuur, frontromans, poëzie, satire en sensationeel lezen.

Hier neemt het wraak dat de boeken die Moeyes bespreekt bijna allemaal ronduit slecht zijn. De schrijvers uit het literaire pantheon van onze tijd – Louis Couperus, Herman Robbers, Israël Querido, Carry van Bruggen en Ida Boudier-Bakker – negeerden allemaal de oorlog. De lezers moesten het doen met allang vergeten prutsers die er niet in slaagden het thema van de oorlog te vertalen naar zinvolle literatuur.

Dat is natuurlijk niet de schuld van Moeyes – en hij is streng in zijn oordeel over de controversiële geschriften – maar wat hem op een gegeven moment wel begint te storen is Gevechtsscèneszijn de lange samenvattingen van boeken die op zichzelf niet de moeite waard zijn om te lezen. Moeyes’ analyses van dit proza ​​zijn de moeite waard om te lezen, maar het had allemaal wat bondiger gekund.

Dan was er ook ruimte geweest om iets meer aandacht te besteden aan de pers, want naast hoofdstukken over 1914, de behandeling van neutraliteit – alleen De Telegraaf was vanaf het begin fel anti-Duits – en de ineenstorting van het Duitse front in 1918, dat onderwerp krijgt te weinig aandacht. Hoe schreven de Nederlandse kranten over de verschrikkelijke en uitzichtloze veldslagen bij Ieper, de Somme en Verdun? Wat vonden ze van militaire innovaties als het vliegtuig en de tank? De lezer van Gevechtsscènes zullen we niet ontdekken.

Iemand als Marcus van Blankenstein, de Berlijnse correspondent van de NRC-nummer, ontbreekt bijvoorbeeld volledig in de tekst, terwijl hij tientallen frontexcursies naar Vlaanderen, Frankrijk, Polen en de Balkan ondernam en daar uitgebreid over berichtte. Dergelijke journalistiek had ook aandacht verdiend in Moeyes’ boek.

Na het lezen Gevechtsscènes de conclusie moet zijn dat het Nederlandse lezerspubliek tijdens de Eerste Wereldoorlog slecht is bediend door zijn schrijvers. Kranten durfden (vanwege neutraliteit) of konden (vanwege gebrek aan toegang tot betrouwbare informatie) niet opschrijven wat er op het slagveld gebeurde, terwijl schrijvers er niet in slaagden het materiaal dat de oorlog biedt – angst voor de dood, ontbering, ontmenselijking – te vertalen naar goede literatuur.




[ad_2]

Leave a Comment

Your email address will not be published. Required fields are marked *