[ad_1]
Jan Konst: “Met dit boek heb ik echt een persoonlijke geschiedenis. Ik heb het inmiddels zes keer gelezen. In 1992 kreeg ik het van mijn ouders, toen was ik 29 jaar oud. Die periode in mijn leven was moeilijk. Ik stond op het punt om te promoveren, maar had geen idee hoe mijn toekomst er daarna uit zou zien. Zou ik als literatuurwetenschapper aan de slag kunnen, wat ik heel graag wilde, maar waar het heel moeilijk was om werk te vinden? Het voelde alsof ik geen controle had over mijn eigen leven.
Toen ik me down voelde, las ik dat boek voor het eerst. Het troostte me en raakte me diep, vooral het personage Onno Quist. Hij was iemand die het leven beheerste, heel anders dan ik op dat moment. In het boek raken de levens van Max en Onno verweven door een goddelijk plan om de Tien Geboden van de aarde naar de hemel te halen. Voor Onno gaat het in het verhaal radicaal mis. Dat zou mij ook overkomen, dacht ik. Maar de manier waarop Onno ermee omging, vond ik inspirerend. Ik zag hem als een rolmodel. Hij was intelligent, een provocateur en hij weigerde zich over te geven. Ik dacht: Onno Quist, dat wil ik zijn.
Als ik het herlees, neem ik het mezelf enigszins kwalijk. Ik heb het boek inmiddels voor de zesde keer gelezen, maar ik val niet meer voor dat personage. Waar ik vroeger in hem geloofde, zie ik nu een cliché van soevereine mannelijkheid. Onno belichaamt het stereotype van de man die alles onder controle heeft. Hij staat op een voetstuk, raast door het leven en heeft alles onder controle. Hij is iemand die bijna buiten de realiteit leeft. Dit beeld kom je vaak tegen in de literatuur. Er zit iets arrogants in.
Terugkijkend besef ik dat ik me heb laten verleiden door dit rolpatroon. Ik heb tranen met tuiten gehuild toen Onno’s leven instortte, maar nu lees ik het boek met meer afstand. Wat voor persoon was ik dat ik me zo liet meeslepen? Het boek is hetzelfde gebleven, maar ik ben veranderd.
Onno was een blanke man van dertig, net als ik toen. Ik accepteerde zijn rolpatroon volledig, maar 30 jaar later is dat lastiger te verteren. Nu kan ik er niet meer zo emotioneel bij betrokken raken. Dat is een verlies. De winst is dat ik nu meer zelfreflectie heb. Ik heb een andere visie gekregen op hoe ik mijn rol als man wil invullen.
Mijn studenten reageren nu heel anders op het personage Onno. Ze vinden hem een prater. Dat snap ik wel. Bij de zesde lezing betrapte ik mezelf erop dat ik hem bijna niet meer aardig begon te vinden. Dat bevestigt mijn eigen onafhankelijkheid en ik hoef me emotioneel niet meer over te geven aan dat personage. Als lezer heb ik nu soevereiniteit gekregen. Wat ik vroeger bij Onno vond, vind ik nu bij andere dingen. Bij herhaalde lezingen vallen me nu andere aspecten op, zoals de verbanden in de tekst en de gelaagdheid ervan. Dat kan ook emotioneel zijn. Er zitten meer vooruitwijzingen in dan ik ooit eerder zag, en dat vind ik leuk. Ik ben benieuwd wat de zevende lezing, over misschien wel tien of twintig jaar, zal brengen.”
[ad_2]