[ad_1]
Een tijdje geleden was ik net mijn jeugd aan het verspillen in de trein toen ik plotseling een luide knal hoorde. Twee stoelen verderop lag een jongeman in het gangpad, met zijn gezicht naar de grond gericht. “Hij viel gewoon om”, zei een oude dame verrast. ‘Ik denk dat hij tegen de reling is gebotst,’ mompelde een meisje van een jaar of twintig. Er kwam een halo van bloed rond het hoofd van de jongen vrij.
We staarden elkaar even aan.
“Een dokter!” zei de oude dame, “we hebben een dokter nodig!”
Zij snelde naar voren en ik kamde de achterkant van de trein uit, waarbij ik een dokter, een verpleegster of desnoods een mondhygiënist riep. Binnen acht meter kon ik een dokter bereiken, op afstand benaderde een gepensioneerde verpleegster de commotie terwijl de oudere dame iemand die stage liep naar de plaats van het ongeval sleepte.
De medici knielden naast de bewusteloze jongen neer, de overige passagiers waren gul met zakdoekjes, handgel en bier (“Om te desinfecteren”, zei de man die het aanbood, iets waar in alle consternatie verder niet over werd gesproken). De jongen werd in de stabiele zijligging geplaatst, waarbij zijn neusgaten zachtjes werden dichtgeknepen om het bloeden te stelpen. De oude dame was al aan de telefoon met 911, een meisje zei ‘niet cool’ tegen haar vriend, die aan het filmen was, en de jongen legde beschaamd zijn telefoon weg.
De trein stopte bij de volgende halte om op de ambulance te wachten. En toen, alsof plotseling de zon doorbrak, opende onze patiënt zijn ogen en vroeg wat er was gebeurd. “Hij is wakker!” schreeuwde de dokter. De hele trein juichte. We zagen hoe hij op de brancard werd getild en zwaaiden hem gedag uit. Het vertreksignaal klonk, de deuren gingen dicht, onze reis ging verder.
Trots keken we om ons heen. Er werd direct actie ondernomen, iedereen had meegewerkt, de ambulancebroeder had ons zelfs gecomplimenteerd met ons doortastende optreden en we straalden zo hard dat het een beetje gênant werd.
‘De mensen zijn zo slecht nog niet, hè,’ zei de oude dame. Ik pakte wat kranten uit het bagagerek en legde het op de bebloede vloer. Eén bevatte een heel verslag over de komende verkiezingen, over hoe de politiek er weer voor de burgers zou moeten zijn.
De dame zag mij het artikel scannen en trok toen voorzichtig de krant uit mijn handen.
‘Dat is allemaal onzin,’ zei ze, terwijl ze de papieren op de bevlekte vloer legde. Rustig keken we toe hoe de foto’s van leiders gevuld waren met bloed, snot en stof.
Ellen Deckwitz schrijft hier een uitwisselingscolumn met Marcel van Roosmalen.
[ad_2]