[ad_1]
Rond het jaar duizend begon de inpoldering die het huidige Nederland vormde. Het kenmerkende en superproductieve landschap, maar ook de ecologische problemen waar we nu mee kampen.
Heeft u zich weleens afgevraagd hoe het Nederlandse landschap er in de middeleeuwen uitzag? Het antwoord is heel eenvoudig te verkrijgen: neem de trein van Amsterdam naar Rotterdam en kijk uit het raam. Het voorbijtrekkende veenweidelandschap is namelijk ontstaan rond het jaar 1000 en daarna in essentie nooit meer veranderd. Wat wij nu als een typisch Nederlands landschap zien, met bijvoorbeeld weilanden in smalle percelen met veel sloten en een kerk aan de horizon, is een middeleeuwse uitvinding.
De periode rond jaar 1000 wordt wel de volle middeleeuwen (950 – 1300) genoemd en is een beetje het stiefbroertje van de vroege (500 – 950) en late middeleeuwen (1300 – 1500). Ten onrechte wordt wel gedacht dat de volle middeleeuwen weinig boeiends te bieden hebben.
Bevolking groeit razendsnel
Wetenschappers weten echter inmiddels dat het een periode van grote veranderingen was. Zo groeit de bevolking razendsnel, bloeit de economie en wordt de aanzet gegeven voor de opkomst van de steden, zo laat de tentoonstelling Het jaar 1000 in het Rijksmuseum van Oudheden in Leiden zien.
De grootste revolutie voltrekt zich echter in het Nederlandse landschap. Rond het jaar 900 bestaat het gebied dat nu Nederland heet nog grotendeels uit natuurlijk landschap. “De droge landschappen zoals de zand en lössgronden in het huidige Limburg en de hogere delen rond rivieren zijn al vanaf de prehistorie bewoond”, vertelt hoogleraar landschapsgeschiedenis Theo Spek. “Maar in de natte, laaggelegen landschappen van Nederland woont in die periode vrijwel niemand. Er komen alleen af en toe wat vissers en jagers.”
Voor zover er landbouw wordt bedreven gaat het om boeren die kleine, gemengde bedrijven hebben die zich kenmerken door een redelijk primitief landbouwsysteem. De mensen leven in dorpen en nederzettingen van bescheiden omvang en van steden is nog amper sprake. Maar ongeveer vanaf het jaar duizend breekt de periode van de grote ontginningen aan.
Bossen massaal gekapt
In Limburg, waar de heuvelplateaus vol staan met oerwoud, worden de bossen massaal gekapt. Zo ontstaan de vruchtbare lössakkers zoals we die tot op de dag van vandaag kennen. Tegelijkertijd worden ook de natte gebieden van Nederland voor een groot deel ontgonnen. In veel gevallen gaat het om veenlandschappen, die relatief makkelijk te ontginnen blijken, omdat ze van nature een lichte koepelvorm hebben. Door sloten te graven op de hellingen van deze veenkoepels en deze te laten aansluiten op veenriviertjes, lopen de sloten bijna vanzelf leeg en ontstaat een toplaag die geschikt is voor landbouw.
De zo ontstane landbouwgrond wordt door de sloten netjes uitgemeten en verdeeld. Spek: “Dat gebeurde heel eerlijk. Als je een grote lap grond had en tien mensen die deelnamen aan het ontginningsproject, dan werd het opgedeeld in tien stroken. Daar komen dus die langgerekte kavels vandaan die je nu nog steeds in ons landschap ziet. Vervolgens werd er geloot wie welk stuk land kreeg.”
Zo wordt het natuurlijke landschap op grote schaal omgezet in landbouwgrond. Met name de ontginning van de veengebieden en moerassen noemt Theo Spek een van de grootste wonderen uit de Nederlandse geschiedenis. “Omdat zo’n moeilijk landschap, wat zeiknat is en uit allerlei soorten moerassen bestaat, in twee à drie eeuwen volledig is ontgonnen en omgezet in het landschap dat je nog altijd ziet. Het is een beetje het Nederlandse verhaal dat stelt dat God de wereld schiep, maar de Nederlanders Nederland. Daar zit wel een kern van waarheid in. Want we hebben het in die periode voor elkaar gekregen om van een kletsnat rotland toch een fatsoenlijk landje te maken.”
De eerste dijken worden aangelegd
Ook in de zeekleigebieden verandert in de volle middeleeuwen heel veel, zowel in Friesland en Groningen als in Zeeland. Aanvankelijk wonen mensen hier alleen op de hoogste delen van het landschap, vaak opgehoogd tot woonheuvels. Ergens tussen 1000 en 1200 worden de eerste grote dijken aangelegd. Spek: “Ze zorgen ervoor dat de grond die voorheen overstroomde droog bleef. Op zoute kwelders kon je wel vleeskoeien houden maar geen melkkoeien. Maar wanneer je een dijk rond een gebied legt kun je er op den duur een zoetwatereconomie van maken en melkkoeien gaan houden. Dus de melkveehouderij waar we zo trots op zijn en die nu nog steeds een van de pijlers is van Nederlandse landbouw is ergens in de elfde, twaalfde eeuw ontstaan.”
In het noorden van Nederland wordt zo veel woest kwelderland omgezet in vruchtbaar land. Ook de landbouwgronden op de Zeeuwse klei, die nog steeds tot het beste akkerland behoren dat Nederland rijk is, ontstaan door de ontwatering in de middeleeuwen.
Maar hoe werden die ontginningen eigenlijk georganiseerd? Het recht op de wildernis ligt in de middeleeuwen bij de hoogste baas, de Duitse keizer. Hij kan dit recht delen met zijn ondergeschikten zoals een bisschop of een graaf, die op hun beurt een projectontwikkelaar toestemming geven om een stuk grond te ontginnen. Samen sluiten ze een contract af, waarna de projectontwikkelaar kolonisten regelt die de grond gaan ontginnen en bewerken. Zelf krijgt de projectontwikkelaar voor zijn inspanningen de mooiste kavel of meerdere kavels, waar hij vaak een kasteel of landhuis op bouwt.
Horigen wordt een lekker visje voor gehouden
Dat het de projectontwikkelaars lukt om voldoende kolonisten te vinden om het zware ontginningswerk te doen komt omdat zij met mooie beloftes worden gelokt. “Deze mensen, veelal horigen, wordt een lekker visje voorgehouden met de belofte dat als ze het loodzware werk hebben gedaan om een stuk grond te ontginnen ze een boerderij van twaalf à veertien hectare cadeau krijgen. Het enige dat ze daarna moeten doen is elk jaar een vrij klein bedrag aan belasting betalen”, vertelt Theo Spek. “Bovendien wordt hen beloofd dat zij en hun familieleden vrije mensen zullen worden. Omdat in die tijd bijna iedereen lijfeigene van een grootgrondbezitter is, vinden veel mensen dat heel aantrekkelijk.”
Bijkomend voordeel voor deze kolonisten annex boeren is dat ze in tijden van oorlog beschermd worden. “Het was een win-win-win-situatie. Het was aantrekkelijk voor de gewone man. De tussenlaag van adellijke mensen en projectontwikkelaars had er baat bij en de grote baas natuurlijk ook.”
De grootschalige ontginningen uit de volle middeleeuwen zijn overigens niet een typisch Nederlands, maar een Europees verhaal. In dezelfde periode vinden ook in de rest van Europa op grote schaal ontginningen plaats. Een goed voorbeeld is Oost-Europa waar duizenden vierkante kilometers bos worden ontgonnen. Dat gebeurt met precies hetzelfde lokaas als in Nederland: de kolonisten wordt ook hier een eigen boerderij en een leven als vrij man in het vooruitzicht gesteld. En net als in Nederland zijn ook in andere Europese landen de steden in opkomst.
Binnen de stadsmuren werd je vrij burger
“De middeleeuwse steden zijn zo snel gegroeid omdat ze vrijheid en een nieuw bestaan beloofden”, aldus Theo Spek. “Als jij je met jouw familie binnen de stadsmuren wilde vestigen dan werd je vrij burger en was je niet langer een horige met een baas die alles voor jou besliste. Zo zie je dat vanaf het jaar 1000 nieuwe, succesvolle modellen zijn uitgewerkt die van invloed zijn op de samenleving, de economie en de landbouw. Het zorgt ervoor dat ons land een grote groeifase doormaakt.” Wat daarbij opvalt is dat de opkomende steden en de ontginningen elkaar aanjagen. Naarmate de steden groeien zijn er steeds meer stedelingen die voor hun voedselvoorziening aangewezen zijn op de productie op het platteland. Om aan die vraag te voldoen, moet dan weer steeds meer grond worden ontgonnen.
Het is volgens Spek dan ook niet overdreven om te zeggen dat de volle middeleeuwen dé formatieve periode van Nederland is. “Als je nu door Nederland rijdt, zie je heel vaak landschappen die toen gemaakt zijn. Ook de hoofdstructuur van onze dorpen en steden stamt uit die tijd. Later hebben we nog veel verbeterd en uitgebreid, maar de kern is toen gemaakt.”
Spek onderschrijft ook de stelling van sommige historici dat de basis voor de zeventiende eeuw waarin Nederland uitgroeide tot een economische wereldmacht is gelegd door de middeleeuwse ontginningen. Met name omdat deze de overgang van een zelfvoorzienende naar een marktgerichte landbouw hebben bewerkstelligd. “Een horige kan niet zelf beslissen hoe hij zijn bedrijf inricht en wat hij op de markt brengt. Dat levert vaak een ouderwetse en weinig innovatieve economie op. Maar de boeren die dankzij de ontginningen vrij man zijn geworden, kunnen heel flexibel opereren. De zestiende en zeventiende eeuw zijn mede zo succesvol omdat de boeren op het platteland rond steden als Amsterdam, Leiden, Haarlem en Rotterdam snel reageren op de vraag van de stedelijke markt en de kansen pakken die daar liggen. Ze bedienen de steden met producten waar vraag naar is en die producten worden dan weer op allerlei manieren verhandeld in de steden. Voorbeelden zijn de kaas- en boterproductie in de veenweidegebieden, het produceren van hennep voor de scheepstouwen van de VOC of het telen van hop voor bierbrouwerijen in de stad. In die zin zou je kunnen zeggen dat de middeleeuwse ontginningsperiode de basis heeft gelegd voor de zeventiende eeuw.”
De ontginningen brengen ook risico’s mee
De middeleeuwse ontginningen hebben echter niet alleen voorspoed gebracht. Zo verdwijnt in de tiende en elfde eeuw veel natuur: in korte tijd gaat Nederland van zeventig procent natuurlandschap naar zeventig procent cultuurlandschap. Bovendien blijken de ontginningen onvoorziene gevolgen te hebben. Zo levert de bedijking van Zeeland veel nieuwe landbouwgrond op, maar zijn het ook de dijken die grote risico’s met zich meebrengen.
Vóór de bedijking is Zeeland een groot getijdengebied met geulen, wadden, kwelders en kreken. In het geval van hoogwater tijdens een storm kan het water zich verspreiden over een groot gebied waardoor het slechts enkele decimeters hoog boven het kwelderoppervlak komt te staan en na de storm weer relatief snel verdwijnt. Maar omdat er behoefte is aan meer droog land wordt er, met name op initiatief van kerken en kloosters in Vlaanderen, op grote schaal geïnvesteerd in het bedijken van de Zeeuwse kwelders. Het leidt ertoe dat het water bij een storm niet meer weg kan over de ingedijkte kwelders en meters hoog wordt opgestuwd tegen de dijken. Met catastrofale dijkdoorbraken en overstromingen tot gevolg. Volgens geoloog en onderzoeker Peter Vos van TNO heeft het menselijk ingrijpen hier voor een gevaarlijke situatie gezorgd. “Voor de bedijking had je geen overstromingen. Je leefde op terpen in het kweldergebied veiliger dan achter de dijken. Ik zeg altijd: ‘Rampen zijn mensenwerk’. Alle stormvloeden in Zeeland na het jaar 1000 zijn in feite uitgelokt door de mens.”
Ook de ontginningen van de veengebieden hebben het leven van de Nederlanders er niet veiliger opgemaakt. Door het ontwateren van de veengebieden is namelijk op grote schaal klink en oxidatie van het veen opgetreden. Dat heeft geleid tot een snelle bodemdaling, van soms wel vijf tot zes meter.
De bodemdaling gaat tot vandaag door
Het idee dat grote delen van Nederland altijd onder zeeniveau hebben gelegen klopt dan ook niet. Veel veengebieden liggen tot de ontginningen enkele meters boven NAP, maar beginnen te dalen na de middeleeuwse ontginningen. De gevolgen van deze bodemdaling, die tot op de dag van vandaag doorgaat, worden vooral vanaf de dertiende en veertiende eeuw voelbaar, aldus Peter Vos. “We hebben onderzoek gedaan in Schagen waar we oude veenlagen hebben gedateerd. Uit dat onderzoek blijkt dat men al vanaf 1100 problemen kregen met overstromingen. En rond 1300 keerde de waterstroming om. Aanvankelijk lag de natuurlijke afwateringsgeul bij de laaggelegen zandrug. Maar toen het hoog gelegen kustveen tussen 1100 en 1300 aan weerszijde van het natuurlijke afwateringssysteem als een plumpudding in elkaar zakte, kwam het kustveen lager te liggen dan de zandrug en veranderde de waterstroming.”
In deze laaggelegen gebieden loert altijd het gevaar van overstromingen. Een risico dat door de stijgende zeespiegel alleen maar actueler is geworden. Wanneer in een gebied het water door de dijken wordt opgestuwd én het land erachter laag is komen te liggen door ontginning heb je volgens Peter Vos de situatie voor rampen gecreëerd. “Ik zeg altijd: in de prehistorie leefden we veiliger dan na de ontginningen en bedijkingen.”
De tentoonstelling Het jaar 1000 – Nederland in het midden van de Middeleeuwen is van 13 oktober 2023 t/m 17 maart 2024 te zien in het Rijksmuseum van Oudheden in Leiden.
Lees ook:
‘We zijn echt de komende generatie nog wel bezig het land te verbouwen’
Waar we boeren, bouwen of de natuur de ruimte geven is niet het enige wat telt bij de herinrichting van Nederland. Een fijne omgeving is net zo belangrijk en moet dus voorop staan in de plannen, luidt een nieuw advies.
[ad_2]