De donkerte was altijd aanwezig in Louise Glücks poëzie

[ad_1]

De ceremonie vond plaats in haar dorre, besneeuwde achtertuin in Cambridge, Massachusetts. Daar, en niet in een chique feestzaal in Stockholm, ontving dichter Louise Glück in december 2020 de Nobelprijs voor de Literatuur.

Onvermijdelijk dankzij de Covid-pandemie, maar ook passend voor wie de metafoor wil zien.

Glück, die vrijdag op 80-jarige leeftijd aan kanker overleed, wist in haar poëzie de grote verhalen naar haar privédomein te trekken en tot menselijke proporties terug te brengen. Klein en kwetsbaar, maar ook nuchter en kil, maar zonder aan allure te verliezen. Zo liet ze zien hoe het algemeen menselijke aspect ook in het privéleven zichtbaar was.

Liefde en sterfelijkheid, trauma en eenzaamheid, en ook het tegenovergestelde van liefde, in relaties tussen geliefden en familieleden: dat waren de grote dingen in Glücks gedichten. Ze waren sober van toon, zonder poespas of opsmuk, en daardoor toegankelijk, wat poëzie populair maakte. Maar haar heldere beknoptheid was vooral koel en scherp, wat passend gevonden kan worden bij een ander feit uit haar leven: haar vader werkte bij de fabrikant van het X-Acto precisiemes.

Lees ook dit profiel uit 2020: ‘Familie’ was het grote thema van Nobelprijswinnares Louise Glück

Louise Glück (1943) begon als jonge vrouw met het schrijven van poëzie, in de voetsporen van ‘confessionele dichters’ als Sylvia Plath en Robert Lowell: persoonlijk en vol pijn. Later werd duidelijk dat het haar niet om zelfexpressie ging: haar poëzie begon zich nadrukkelijk te verhouden tot grote verhalen en mythen. Ze doceerde poëzie aan de universiteiten van Harvard en Yale en publiceerde veertien bundels, die alle denkbare prijzen wonnen, en een aantal prozatitels, waaronder haar laatste boek, de novelle Goudsbloem en Roos (2022).

Ze kon verbazingwekkend luid schrijven over familie en liefde (of verliefdheid), zelfs gelijktijdig in het gedicht ‘Prisma’. Het lijkt hoopvol te beginnen: ‘Als je verliefd wordt, zei mijn zus, is het alsof je door de bliksem wordt getroffen’, zoals moeder ze ooit had geleerd. De ik-verteller herinnert haar zus er echter aan dat “we allebei voelden/ dat wat we bij volwassenen zagen// niet de gevolgen waren van bliksem,/ maar van de elektrische stoel.” Elders merkt ze op over problematische ouder-kindrelaties ‘dat mensen diepe voldoening ontlenen/ aan het doen van kwaad, vooral/ onbewust kwaad doen // we kunnen dit noemen/negatieve creatie’.

Dit staat in het gedicht ‘Persephone the Wanderer’, net als ‘Prisma’ uit haar bundel Averno (2006), dat wordt beschouwd als haar meesterwerk. Ze herijkt het verhaal van de Griek Persephone, die dankzij ‘een ruzie tussen de moeder en de minnaar’ naar de onderwereld wordt verbannen, als een gedicht over misbruik en geweld tegen vrouwen: ‘de dochter is maar vlees’. Zo wordt een mythologische figuur weer menselijk; een typisch Glück procédé, dat ook in haar collectie zit Weidelanden (1996) gebruikte de Odyssee om over een ellendig huwelijk te schrijven. De triomf van Achilles (1985) ging over rouw en intimiteit door de pijn van de held van de Ilias, die zijn vermoorde vriend Patroclus moet missen.

De duisternis was altijd aanwezig in de poëzie van Glück, ook in haar laatste bundel Winterrecepten van het collectief (2022), dat zich laat lezen als het verhaal van het afscheid nemen van een dierbare. Dat afscheid heeft ook een louterend effect. ‘In de nacht kan ik mijn eigen ziel zien’, schrijft Glück.

[ad_2]

Leave a Comment

Your email address will not be published. Required fields are marked *