[ad_1]
“Jalla, jalla!” De jongens duwen en trekken, geven nog een paar schopjes en rammen dan de voordeur open. Ali Hussein Sleiman loopt de trap op en gaat het appartement van zijn grootouders binnen. Er is hier geen deur meer. De muren en het plafond zijn zwartgeblakerd, de vloer is bezaaid met gebroken glas en verbrande voorwerpen.
“Mijn hele familie ging kort na het uitbreken van de oorlog naar Beiroet”, zegt Sleiman. ‘Behalve mijn grootvader, die wilde niet komen. Uiteindelijk hebben we hem overgehaald om te vertrekken, en eigenlijk werd dit huis de volgende dag voor de eerste keer getroffen.’
Het huis van Sleiman’s grootouders in Kafr Kila kijkt uit over Israëlische dorpen als Meluta en Kiryat Shmona. Deze Libanese stad is, net als veel andere grensdorpen in Zuid-Libanon, al anderhalve maand doelwit van Israëlische bombardementen. Bijna een derde van de bewoners is de afgelopen weken verhuisd.
Dit weekend is het bij de militaire controleposten in het zuiden drukker dan in weken. Het vierdaagse staakt-het-vuren in Gaza dat afgelopen vrijdagochtend in werking trad, heeft ook de schietpartijen aan de Israëlisch-Libanese grens tijdelijk stopgezet.
Voor inwoners van het grensgebied is dit wellicht de enige mogelijkheid om de schade aan hun huizen en gewassen te beoordelen en snel winterkleding in te pakken voordat het geweld weer oplaait. De gemeente in Kafr Kila is zaterdag begonnen met het inventariseren van de schade in het dorp, zodat ze de bewoners kunnen vergoeden.
Voortzetting van een oud conflict
Onder het huis van de grootouders van Sleiman bevindt zich de bakkerij van een van zijn ooms. Ook daar is een raket ingeslagen, de winkel ligt in puin en het ruikt naar een mix van verbrand hout, broodmeel en specerijen.
Op het balkon, onder het constante gezoem van een Israëlische drone, legt Sleiman uit dat zijn familie ondanks alle schade geen hulp van de staat wil krijgen. “Zolang Hezbollah achter ons staat, willen we hun geld niet.” Het gaat alleen om materiële schade, zegt hij vol overtuiging. ‘Ons hele huis is de voet van een martelaar niet waard. Sterker nog, ik zou liever zien dat onze martelaren veilig van het front terugkeren dan mijn eigen familieleden.”
Sinds dag twee van de Gaza-oorlog zijn Israëlische strijdkrachten verwikkeld in een steeds intenser gevecht aan hun noordgrens met Hezbollah, de grootste militie en belangrijkste politieke partij van Libanon. Hezbollah, dat op de Amerikaanse en Europese terrorismelijst staat, heeft na 7 oktober geen grootschalig tweede front geopend, zoals in de eerste weken werd gevreesd, maar voert wel veel aanvallen uit om bondgenoot Hamas bij te staan.
De huidige strijd is in feite een voortzetting van een decennialang conflict tussen de twee landen die nog steeds in oorlog zijn. Toch zijn de gevechten niet meer zo hevig geweest sinds 2006, toen Israël Libanon voor de derde keer binnenviel en er een kortstondige oorlog uitbrak. Door het oplaaien van het geweld hebben al ruim 55 duizend mensen hun dorpen verlaten. Velen verhuizen naar meer noordelijke plaatsen zoals Nabatiye, Tyrus, Sidon en de hoofdstad Beiroet. Het overgrote deel verblijft bij familie of andere huishoudens of huurt zelf een huis, zo blijkt uit cijfers van de Verenigde Naties.
Libanezen die nergens terecht kunnen, vinden onderdak in opvangcentra, zoals een school in Tyrus. Bewoners zijn blij dat ze hier veilig zijn, maar lopen al snel tegen de beperkingen van het vluchtelingenleven aan. “Hier is niets te doen, de kinderen hebben geen les en wij kunnen niet werken”, zegt een groep mannen. Abdallah el Moussa draagt een van zijn kinderen in zijn armen en zegt dat hij binnenkort naar het zuiden zal reizen. Hij gaat wat spullen ophalen voor zijn gezin, maar keert dan terug. “Ik blijf bij de dieren. Dit is de enige manier waarop we kunnen overleven.”
Achtergestelde gebied
Het zuiden van Libanon is altijd een achtergesteld gebied geweest met veel armoede. Een groot deel van de bevolking leeft van de landbouw en veehouderij en probeert al generaties lang oorlogen en mislukte oogsten te overleven. Lang wegblijven is geen optie, zeker niet tijdens het oogstseizoen, vertelt Moustafa Sayyed. Hij ontvluchtte met zijn gezin het grensdorp Dhayra en woont nu in een opvangcentrum. “De olijven zijn inmiddels uit de bomen gevallen en liggen te rotten. Mijn tabak lag te drogen in de zon, maar is nu beregend en niet meer bruikbaar. Het had een goed oogstjaar moeten worden, maar nu is al het werk voor niets geweest.”
Sayyed woont en slaapt in een van de klaslokalen van het opvangcentrum met zijn elf kinderen en twee vrouwen. Farah, een van zijn vrouwen, zegt dat de kinderen winterkleren nodig hebben, en dat is allemaal nog in Dhayra. “We krijgen hier wel wat kleding, dekens en eten, maar het is veel te weinig.”
Sayyed denkt dat hij het equivalent van achttienduizend euro aan inkomsten heeft misgelopen. Hij verloor ook zijn zes paarden. Hij heeft ze vrijgelaten omdat hij ze niet vaak genoeg kon voeren en nu zijn ze niet meer te vinden. Minstens één paard is dood, een ander raakte gewond door een granaat. ‘Ik ben alles kwijt, olijven, tabak en paarden. De internationale gemeenschap moet begrijpen dat we hulp nodig hebben. In onze dorpen is er niemand die ons compensatie geeft of ons geld geeft. Wij staan er volledig alleen voor.”
[ad_2]