[ad_1]
Mijn broer was vorige week toeschouwer bij AZ-Excelsior. Er werd een minuut stilte gehouden voor Kees Rijvers, die eerder die week overleed. Naderhand vroeg een vriend hem op gedempte toon: ‘Weet je wie dat was?’
Hij verontschuldigde zich meteen voor zijn vraag: die stamde uit 1995. Op een bord in het stadion zag hij het geboortejaar van de overledene staan: 1926. Zeventig jaar verschil, een heel leven. Kees Rijvers’ laatste baan in het voetbal dateerde uit 1994.
Wat was de schuld van de jongeman? Niets. Toch vond ik het zonde. Historisch besef, daar blinken we niet echt in uit in dit land. Wij vernoemen een nieuw voetbalstadion liever naar de persoon die het meeste biedt, dan naar een bekende oud-speler.
Dat kan, dat mag. Misschien vraag ik te veel. Wat zou Kees Rijvers er zelf van gevonden hebben?
In januari 2006 sprak ik hem voor mijn boek over Abe Lenstra. We aten een bord snert in een café-restaurant in Oosterhout. De grote kleine Brabander, die als voetballer furore maakte bij NAC, Feyenoord, Saint-Etienne en Oranje en als trainer PSV een Europa Cup en drie landstitels bezorgde, vertelde vrolijk over zijn tijd bij Faas Wilkes en Abe, met wie hij in de jaren veertig en vijftig het Golden Inner Trio vormde.
Kees Rijvers was in 2006 bijna tachtig, maar zijn geheugen was nog scherp. Met gemak dook hij een anekdote op over het eerste naoorlogse trainingskamp, toen de nieuwe Nederlandse ploeg zich verzamelde in Lunteren. Linksbuiten Bertus de Harder, een Haagse arbeidersjongen, kwam aanrijden in een taxi. Het kostte 150 gulden, een fortuin, maar Bertus had geen geld. Een boze vakbondsdirecteur Loe Boeljon moest zich dus van de beurs terugtrekken. En Abe, Faas en Kees lachen alleen maar.
“Bertus stond ernaast, zo was het toen”, wist Rijvers. “Als arbeidersjongen had je niets te zeggen. Chauffeurs waren erg bazig.”
Rijvers grinnikte toen de onvermijdelijke Karel Lotsy ter sprake kwam. Met zijn beruchte dondertoespraken had hij de spelers van het Nederlands elftal in de jaren dertig tot grote hoogte gestuwd.
Maar toen zij, de nieuwe lichting Nederlandse voetballers na de oorlog, de gezwollen teksten van diezelfde Lotsy tegenkwamen, barstten ze in lachen uit. “Toen Lotsy met luide stem sprak, bleven we achter met het etteren en rammelen van kommen”, zei Rijvers. “Die dondertoespraken betekenden niets voor ons. De wereld was veranderd.”
Dus wat zou Kees Rijvers ervan gevonden hebben dat een AZ-supporter geboren in 1995 hem niet meteen in 2024 kon plaatsen?
De jongeman zou waarschijnlijk hetzelfde vaderlijke schouderklopje hebben gekregen als Marco van Basten, Ruud Gullit, Frank Rijkaard, Gerald Vanenburg en de gebroeders Koeman veertig jaar eerder: stuk voor stuk topvoetballers die hun eerste, aarzelende stappen naar de top zetten onder de leiding van de toenmalige bondscoach Kees Rijvers. Een man om je geruite hoed voor af te nemen.
[ad_2]