[ad_1]
Het was een prachtig eerste jaar korfbal voor onze 10-jarige, maar er was nog een klein dingetje.
Hoe vaak hadden we het niet tegen hem gezegd, vergezeld van een klopje op zijn hoofd, terwijl zijn haar nog nat was van de douche? “Jongen, het gaat er niet om wie de doelpunten maakt. Zolang je er maar plezier in hebt.”
Hoe vaak hadden we niet verwezen naar die ware, troostende woorden voor elk teamsportkind dat opnieuw niet op het wedstrijdformulier stond? Dat goedbedoelde credo dat tegelijkertijd zo’n verschrikkelijke moordenaar was? Het verlangen om het middelpunt van de glorie te zijn, omringd door juichende, high five-teamgenoten, werd immers niet minder sterk. En was het scoren van een doelpunt, het succes dat zich voor iedereen zichtbaar op het scorebord manifesteerde, niet de grootste bron van het spelplezier dat we zo belijden?
‘Ja, ja,’ zei hij afwezig. ,,Misschien volgende week.”
Bijna een jaar later speelde onze jongste (10) nu korfbal, de sport van zijn oudere zus en, oké, de mijne. De eerste sport waar hij zich echt thuis voelde, in een team waar hij wist dat hij gezien werd, precies zoals hij was. Waar hij de ruimte kreeg om zenuwachtig te zijn, fouten te maken, desnoods meerdere achter elkaar, en die dan te corrigeren – of niet, en dan was het ook prima. Een team waarin hij de tijd kreeg om onzichtbaar te zijn, soms minutenlang, om dan ineens met iets ongeëvenaards uit de schaduw te stappen, of te delen in de vreugde als iemand anders dat deed.
Een omgeving waarin hij leerde dat er ondanks glorieuze overwinningen ook smadelijke verliezen waren, dat sommige tegenstanders een keer beter waren en de sport af en toe oneerlijk was, maar dat je het toch samen moest doen, vrienden of niet, want anders kwam er toch niets van terecht .
Kortom een omgeving waarin hij in zijn eigen tempo kon groeien, niet alleen als korfbalspeler, en vanaf de tribune zagen we het met gloeiende wangen gebeuren.
Nou, dat eerste jaar lag inmiddels achter ons, een eerste jaar korfbal waarin beide kanten van de medaille zich volledig hadden geopenbaard aan onze 10-jarige. Een jaar met onderaan net iets meer winst dan verlies, maar ook een jaar waarin er nog één klein dingetje ontbrak: een doel. Slechts één bal door de mand. Om te voelen hoe dat was. Voor het vertrouwen. Bovenal een bemoediging.
Hij kwam een paar keer dichtbij. Toen hij eenmaal een bal daadwerkelijk had voltooid, keken zijn ogen onmiddellijk naar de onze, wat de toeschouwers aan de zijlijn opgetogen maakte, maar de euforie duurde precies anderhalve seconde. Doel afgekeurd. Overtreding. Daarna wilde hij er niet meer over praten.
Vorige week was het de laatste wedstrijd van het indoorseizoen, een lange uitwedstrijd tegen het laatste elftal. Wij zouden deze keer niet komen kijken; er waren andere ruiters toegewezen en met drie sportende kinderen kun je nu eenmaal niet alles.
“Hebben we te maken met een lastige ploeg?”, vroeg hij zoals gewoonlijk voordat hij vertrok.
‘Ja,’ antwoordde ik. Onderschatting van een tegenstander moet je zo vroeg mogelijk onderdrukken. “Maar het is mogelijk.”
In de loop van de middag kwam er via de teamapp een tussenstand binnen van een verre sporthal. Ik was net de vaatwasser aan het uitruimen, maar moest de glazen neerleggen.
“1-6 voorsprong”, stond er.
‘De jouwe is zesde geworden.’
[ad_2]