[ad_1]
Als Simon Van Quickelberghe (36) de deur uitstapt, ziet hij zijn ouderlijk huis al bijna voor zich. Het ligt op 5 kilometer van waar hij nu met zijn eigen gezin woont, in Schorisse, een dorpje in de Vlaamse Ardennen. “Het pure platteland,” zoals Van Quickelberghe het noemt. “Ik heb er nooit over nagedacht om ergens anders te gaan wonen. Mijn vrouw en ik hebben ook nog nooit naar huizen in een andere gemeente gekeken.”
Van Quickelberghe is geen uitzondering. De Vlaming verblijft graag onder de kerktoren, is een cliché dat vaak wordt gehoord. Nog een: de Belg wordt geboren met een baksteen in zijn maag, een uitspraak die de diepgewortelde wens weerspiegelt om zelf een huis te bezitten.
Vlamingen zoeken het liever niet te ver weg, zo blijkt ook uit cijfers van Steunpunt Wonen uit 2019. Bijna één op de twee Vlamingen die verhuist, doet dat binnen de eigen gemeente. De gemiddelde verhuisafstand bedraagt 11,5 kilometer, en de helft verhuist minder dan 4 kilometer. Waarom zijn Vlamingen zo huisminnend?
Broedplaatsen voor vakbonden
Pendelen zit verweven in de Vlaamse cultuur, legt socioloog en ruimtelijk planner Pascal De Decker van de KU Leuven uit. “België was in de negentiende eeuw een van de eerste Europese landen die geïndustrialiseerd werd. Mensen verhuisden naar steden omdat ze dicht bij hun werk moesten zijn. Maar in het katholieke België waren grote industriesteden een gevaar. Het waren broedplaatsen voor vakbonden, secularisatie, socialisme en communisme.”
De politici wilden koste wat kost voorkomen dat steden te groot zouden worden. “Een manier om dat te doen was door een uitgebreid spoor- en tramnetwerk aan te leggen. Zo konden mensen in hun dorp blijven en voor weinig geld rondreizen.”
Dat goedkope woon-werkverkeer is nooit verdwenen. “Tegenwoordig kun je bijna geld verdienen door ver van je werk te wonen. De kilometers die je rijdt zijn aftrekbaar van de inkomstenbelasting, een leaseauto is fiscaal voordelig en werkgevers geven vaak gratis treinabonnementen. Zo wordt woon-werkverkeer juist gepromoot.”
Op zolder bij de schoonfamilie
Toch is er voor Jakob De Geyter (34) geen enkele financiële reden waarom hij maar één keer in zijn leven is verhuisd. De streek waar hij is geboren, is gewoon ‘de meest fantastische plek ter wereld’. “Ik kan me niet voorstellen ergens anders te wonen.”
De Geyter woont in Ronse, op 9 kilometer van het huis van zijn ouders. “Tijdens mijn studententijd woonde ik in Gent. Maar nee, je woont niet in een studentenstad. Je blijft er maar tijdelijk.” Na hun studies woonde hij met zijn vriendin twee jaar op zolder bij zijn schoonouders om geld te sparen. Daarna kochten ze een eigen huis.
Belgen zijn geen huurders maar kopers, aldus De Geyter. Cijfers bevestigen zijn stelling. Zeven op de tien Belgen bezitten een huis of appartement, aldus Eurostat. “Voor ons is huren geld weggooien. Je betaalt om iemand anders rijk te maken.”
Huren kan toch ook vrijheid bieden? “Wij blijven liever waar we zijn.”
Wie een huis koopt, is goed
Volgens socioloog De Decker speelt ook het gebrek aan alternatieven een rol. “De private huursector is klein en slechts 5 procent van alle woningen is een sociale huurwoning, vergeleken met 34 procent in Nederland. Dat is ook een politieke keuze. Zo zijn de steden in België niet groter geworden. Bovendien zijn mensen die een huis kopen goed bezig. Die gaan niet snel staken, want ze moeten hun lening afbetalen, dat was de bedoeling.”
Nederlanders wonen vaker dicht bij hun werk, blijkt uit cijfers van het CBS. Gemiddeld reizen ze in totaal 7,4 kilometer, een stuk minder dan de 36 kilometer die Vlamingen dagelijks afleggen. Nederlanders verhuizen ook vaak, gemiddeld zeven keer in hun leven.
“Waanzin!”, reageert Jakob De Geyter. “Waarom zou je al je spullen zo vaak willen verhuizen? Steeds ergens anders heen sleuren? Ja, het is misschien wel goed om van al die rommel af te zijn. Dat is het enige voordeel dat ik erin zie.”
Neem geen enkel risico
Je hele leven op dezelfde plek, is dat niet saai? “Nee, zo zien wij dat niet”, zegt De Geyter. “We houden er gewoon niet van om risico’s te nemen. Eigenlijk willen we bijvoorbeeld een grotere tuin en een extra slaapkamer. Maar we wonen hier graag en we zijn gelukkig, dus we blijven.”
Het is ook praktisch om in de buurt van zijn ouders te wonen, waar hij elke ochtend zijn kinderen naartoe brengt. “Mijn ouders geven ze een boterham en brengen ze naar school. Dat vinden ze zelf ook erg leuk.”
Simon Van Quickelberghe herkent dat. Zijn drie kinderen zien hun oma en opa ook meerdere keren per week. “Er is een vierde onderweg, dus het is fijn dat mijn ouders er binnen vijf minuten kunnen zijn als het nodig is.”
Hij kan zich niet voorstellen dat hij ooit nog zou verhuizen. “We hebben veel geld geïnvesteerd, eigenlijk staan alleen de originele muren nog overeind”, lacht hij. Hij is er trots op dat zijn huis nu helemaal naar zijn zin is. “Ja, die steen zit ook in mijn maag.”
Lees ook:
Annemarie en Bob willen graag dichter bij hun dochters in de Randstad wonen. ‘Maar dat kan niet’
Ze waren er al vroeg bij, vertellen Annemarie Jansen-Van der Kolk (73) en haar man Bob Jansen (77). Rond hun zestigste bespraken ze hoe de levensfase na pensionering eruit zou kunnen zien. Maar de praktijk blijkt weerbarstig.
[ad_2]