Sophie Calle ensceneert haar verdwijning, tot in de laatste details

[ad_1]

Voor alle duidelijkheid: ik was al zo’n vijfentwintig jaar fan van Sophie Calle toen ik haar grote tentoonstelling zag Toi de faire, ma mignonne in het Musée Picasso in Parijs. Calle (70) is wat mij betreft een van de grootste levende kunstenaars. Haar werk is scherp, filosofisch, humoristisch, existentieel en vooral: onnavolgbaar persoonlijk. Dat laatste kan ook niet anders, want Calle’s werk gaat altijd over haarzelf. Of beter nog: het komt altijd terug op dezelfde twee vragen: ‘Wie ben ik?’ en ‘Hoe wordt die ‘ik’ gevormd door de wereld om mij heen’? Haar grote kracht is dat ze niet in een hoekje zit te piekeren over haar ego, maar actief de buitenwereld opzoekt. Of beter: confronteer het hard.

Sophie Calle
Foto Yves Géant

Nemen Les Dormeurs (1979), een van haar vroegste werken, waarvoor ze verschillende mensen, bekende en onbekende, een nacht in haar bed laat slapen – om in het geheim de slapers te fotograferen. Of Suite Venetië (1979): het couplet was van de achtervolging (in vermomming) in Venetië, van een man die ze op een feestje ontmoette. Of Het hotel (1981), waarvoor ze een half jaar als kamermeisje in een hotel werkte, waarbij ze onbeschaamd de bezittingen van de gasten doorzocht en fotografeerde.

Soms geeft ze doelbewust de macht uit handen: Calle’s beroemdste project is misschien wel het kwetsbare Zorg voor jezelf (2007) waarvoor ze 107 vrouwen, onder wie actrice Jeanne Moreau, schrijfster Marie Desplechin, een taalkundige, een accountant, een antropoloog (en een papegaai) laat zingen, omzetten in braille, dansen en de e-mail berekenen waarmee haar geliefde het uitmaakte haar. . Het is een golvende, geruststellende wolk van interpretaties, alsof Calle een leger helpende vrouwen naar die ene levensveranderende gebeurtenis stuurt waar ze geen controle over heeft. En toch blijft het van haar, in al zijn ongrijpbaarheid – Sophie Calle is als een enigma dat zand in de machine van het leven gooit om het ene grote kunstwerk na het andere uit de verpletterende confrontatie te halen.

Picasso’s sculptuur La Chèvre (1950) werd door Sophie Calle in wit linnen gewikkeld.
Foto Vinciane Lebrun / Voyez-Vous

Paul Auster

In het Musée Picasso dacht ik echter vooral aan een ander vroeg Calle-project: haar ‘samenwerking’ met schrijver Paul Auster. Het begint zoals Auster in zijn roman Leviathan (1992) baseert het karakter van Maria deels op Calle en haar werk, waarbij feit en (zelfbedachte) fictie schaamteloos met elkaar worden vermengd. Calle reageert hierop door alsnog een aantal werken uit te voeren die Auster voor ‘haar’ heeft bedacht, waaronder een serie monochrome maaltijden en een openbare telefooncel die ze inricht als een klein, gezellig minikamertje. Auster reageert hier opnieuw op door te zeggen: Gotham-handboek om voor Calle te schrijven – een soort titanenstrijd om controle over kunst en werkelijkheid.

Lees ook
Picasso: een Spaanse topper met een donker randje

Pablo Picasso, <strong>Minotaurus streelt een slapende vrouw</strong> (1933)” class=”dmt-article-suggestion__image” src=”https://images.nrc.nl/MSklM6kQIh6RAmwK0i9iTWxYrHQ=/160×96/smart/filters:no_upscale()/s3/static.nrc.nl/bvhw/files /2023/04/data98985836-2022c2.jpg”/></p>
<p>Zoiets had ik stiekem ook verwacht in Musée Picasso: Calle die het bestaande beeld van de schilderende god ondermijnt, infiltreert, verrijkt en op zijn kop zet.  Dat paste ook uitstekend bij deze tijd waarin Picasso’s status als genie van de twintigste eeuw steeds meer op de proef wordt gesteld – afgelopen zomer vond de tentoonstelling plaats in het Brooklyn Museum in New York. <em>Het is Pablo-matisch</em> waarin cabaretier Hannah Gadsby Picasso door de feministische molen loodste (wat natuurlijk niet gemakkelijk was).</p>
<aside class=

Bij Calle voel je echter meteen dat er iets anders op het spel staat – meer. Zou het niet kunnen dat Calle op haar manier (bijna?) net zo groot is als Picasso, maar dat dit simpelweg nooit onderkend is omdat ze een vrouw is en ‘vrouwelijk’ werk maakt? Deze tentoonstelling zou een prachtige kunnen zijn titanenstrijd een confrontatie worden tussen oude en nieuwe tijdsgeest – ik keek er naar uit.

Onzekerheid

Alleen: denk nooit dat je de plannen van Sophie Calle kunt begrijpen.

Want inderdaad: Calle maakt vooral gebruik van Picasso. In de eerste plaats als lanceerplatform. Al aan het begin van de tentoonstelling lezen we (bij Calle moet je altijd veel lezen, in het Frans, wat ongetwijfeld niet heeft bijgedragen aan haar bekendheid) dat ze in 2019 al was uitgenodigd door Musée Picasso. De onzekerheid slaat meteen toe, gevolgd door ‘imposter syndrome’: kan dat überhaupt, zij naast Picasso? Ze beschrijft hoe ze een aantal jaren geleden een tentoonstelling had in het MoMA in New York, en haar moeder, toen ze haar dochter naast Hopper en Magritte zag hangen, riep: “Je hebt ze allemaal voor de gek gehouden!”

Maar dan keert ze terug naar het museum, nu tijdens de corona-lockdown, en ziet hoe alle Picasso’s in de kamer achteloos en voorlopig zijn ingepakt om ze tegen het licht te beschermen – het museum zelf heeft al voor de ontheiliging gezorgd. Dit is waar Calle begon: op de tentoonstelling staan ​​nu drie kamers vol met foto’s van lockdown-Picasso’s, verborgen achter bruin inpakpapier. Maar ook: echte Picasso’s, achter sluiers. En het standbeeld van Picasso La Chevre (1950), door Calle getransformeerd in een slechte Christo in wit linnen, vlak voor een verhuizing.

Eromheen staan ​​citaten van Picasso over kijken en verdwijnen en onzichtbaarheid die net zo goed van Calle hadden kunnen zijn: “We moeten proberen de beelden onder de beelden te zien.” En: “De geringste vorm van bijgeloof maakte Picasso bang, vooral het opstellen van een testament. ‘Dat trekt de dood aan’, zou hij zeggen.’

Dat is alles: Calle heeft Picasso tot net zo’n raadsel gemaakt als zij, nu kan het echte werk beginnen. En laat ik er niet omheen draaien: hiermee begint een adembenemende tentoonstelling, de beste die we waarschijnlijk ooit van Sophie Calle zullen zien.

Moeder

Want juist door haar tegenhanger als basis te nemen, lijkt Calle de moed te hebben om de kijker mee te nemen op een reis naar de bodem van haar werk. Opeens lijken haar drijfveren opmerkelijk duidelijk: in het Musée Picasso besef je dat al Calle’s werk zich ergens op een ladder van vijf treden kan situeren. Het begint met kijken, gaat dan via zichtbaarheid en onzichtbaarheid naar verdwijning en eindigt met de dood.

Neem het mooie Les Aveugles, waarvoor ze blinden vroeg hun laatste beeld te beschrijven, dat ze vervolgens opnieuw creëerde (en dat blinden nog steeds niet konden zien). De serie waarin ze museummedewerkers vroeg om gestolen (en dus onzichtbare) kunstwerken te beschrijven. De werken over de dood van haar vader en haar moeder, met een eerste schrijnend hoogtepunt: de film waarin we haar moeder daadwerkelijk zien sterven, geprojecteerd op de houten wand van een negentiende-eeuwse kamer. Daarnaast, handgeschreven, bijna lief, de vraag aan de toeschouwers of we dit beeld alsjeblieft niet willen fotograferen of filmen.

Er staat hier iets op het spel, dat voel je aan alles. En voor fans: opgelet: spoilers volgen.

Langzaam begin je te beseffen dat jij en Calle samen die ladder van vijf treden beklimmen – en je weet niet waar die zal eindigen. Kijk, daar hangt het overlijdensbericht van Calle, al op haar verzoek geschreven door overlijdensberichtexpert Adrian Dannatt – de tekst is moeilijk te lezen omdat slangen er overheen kronkelen. Foto’s van grafstenen met alleen het woord ‘père’ of ‘mère’ erop. En dan, onverwachts, een poster van het beroemde Parijse veilinghuis Drouot die de veiling aankondigt van de ‘Sophie Calle Collection’.

En verdomd, daar is het: het hele interieur van Calle, alle objecten (behalve de alledaagse, huishoudelijke) uit het huis in de Parijse buitenwijk Malakoff, waar ze al tientallen jaren woont en dat vaak als haar meest bijzondere, meest persoonlijke installatie wordt beschouwd.

In de inventariscatalogus, 482 items, schrijft Calle: “Mijn moeder is dood, mijn vader is dood, ik heb geen kinderen. Wat gebeurt er met de dingen in mijn leven als ik er niet meer ben? En dus, zo schrijft ze, neemt ze alvast een voorschot op een veiling: ze deelt alle gekoesterde voorwerpen die haar dagelijks omringen met het publiek, perfect balancerend op de grens tussen kunst en privéleven – de schil van het enigma. Tegelijkertijd is het allemaal heel vrolijk en relaxed: kijk, het zilveren bestek van Calles, negentiende-eeuws servies, heel veel knuffels (waaronder een 220 centimeter lange giraffenek en -kop), een wenkende zeehond op een appelgroene bank, de zeeblauwe leesfauteuil (met voetenbank) uit Calle’s studeerkamer. De kunstenaar die haar eigen verdwijning tot in de puntjes in scène zet.

Intiemer kan het niet, denk je, en het is helemaal Calle: juist door steeds meer te speculeren over haar afwezigheid, haar dood, groeit ze in de geest van de kijker.

We staan ​​nu samen op een kruispunt: haar levenspad gaat (hopelijk) nog wel even door, maar ze kiest er nadrukkelijk voor om de kijker op dat andere pad te wijzen, dat van haar dood, haar afwezigheid. Het is ontroerend, juist door de enorme intimiteit van het geheel.

Klop

Daarna zakt de tentoonstelling een beetje in. Een overzicht van werken waarmee ze begon, maar nooit afmaakte. Werken die verder verwijzen naar de dood – de schemerzone. En er is altijd zoveel te lezen dat je al snel een bordje overslaat en bijna de tekst in een hoekje van de zolder mist. ‘Wat er in mijn huis achterbleef waren twee televisies’, schrijft Calle, ‘twee bedden, een beschadigde bank, boeken, slordige kleding, dozen met documenten en, aan de muren, sporen van afwezigheid en spijkers. Ik kampeerde liever niet in mijn eigen huis. (-) Daarom heb ik gekozen voor een kantoor hier in het museum. Als je mij wilt spreken en het raam is gesloten, kun je altijd proberen aan te kloppen. Soms sta ik achter deze deur, vaker elders.”

Pas nu zien we de deur, die bijna opgaat in de muur. “Soms sta ik achter deze deur.” Ineens word ik zenuwachtig. Al die jaren dat ik dat enigma volgde – kon ze werkelijk…? Ik verwerp het idee: Calle zelf, achter deze onbeduidende deur, heeft betere dingen te doen, ze is te ongrijpbaar, te beroemd, te… nou ja, belangrijk? Alsof je hier in het Musée Picasso op de hemelpoort klopt, wie zou dat doen… Maar op dat moment raakt mijn hand nog steeds het hout.

Serena Carone, Le Cénotaaf de Sophie, 2017.
Foto Béatrice Hatala/ADAGP, collectie Sophie Calle en Serena Carone

Er klinkt gerommel, de deur zwaait open. Daar is ze: Sophie Calle. Jezelf. Het bloed stijgt naar mijn hoofd. Ze lacht. Ze draagt ​​een dunne, wit gewatteerde jas, een aardekleurige broek en een bril met lichtgetinte glazen. Volledig sterren getroffen Mijn excuses dat ik haar stoor, maar Sophie Calle kijkt vriendelijk en vraagt ​​wat ze voor mij kan doen. Verder dan wat stamelen (waarom heb ik niets voorbereid!) kom ik niet – dat ik haar werk al heel lang volg, bewonder haar, ik wil eigenlijk die deur weer dicht doen, het is alsof ik ben een stap te ver gegaan, alsof ik iets zie dat niet voor mijn ogen bedoeld is. Ik maak twee foto’s, het apparaat trilt. Het is gebeurd: Sophie Calle is werkelijk opgestaan. Wat dat betekent, hoe ik dit artistiek inhoudelijk moet interpreteren, weet ik nu, een maand later, nog steeds niet. Maar ik zal het nooit vergeten.

Picasso’s sculptuur La Chèvre (1950) werd door Sophie Calle in wit linnen gewikkeld.
Foto Vinciane Lebrun / Voyez-Vous




Lees lijst



[ad_2]

Leave a Comment

Your email address will not be published. Required fields are marked *