Wat vindt NRC | Lichaamsbeweging mag geen luxeproduct zijn

[ad_1]

Wie van de wijk Tuindorp naar Overvecht in Utrecht loopt, komt in een heel andere realiteit terecht. Het verschil in levensverwachting tussen de twee wijken, slechts gescheiden door één spoorbrug, bedraagt ​​vier jaar. Aangepast voor verwacht gezond levensjaren is het verschil maar liefst 15 jaar. Allerlei factoren werken op elkaar in, maar minstens één belangrijk ingrediënt van deze opvallende ongelijkheid is het verschil in fysieke activiteit, en dat begint al op jonge leeftijd. In het rijkere Tuindorp is 95 procent van de kinderen lid van een sportclub, in Overvecht is dit 62 procent.

Het verschil tussen Tuindorp en Overvecht in Utrecht is exemplarisch voor een groeiende kloof in Nederland: een bewegingskloof. Een samenvatting van cijfers in een recente NRCserie over bewegen laat hierover geen misverstand bestaan. Ongeveer de helft van de Nederlanders beweegt te weinig en volgens het RIVM sterven jaarlijks bijna 6.000 mensen, voornamelijk aan hartaanvallen en vaatverstoppingen. Bijna een vijfde van de Nederlanders tussen de 16 en 20 jaar heeft overgewicht, tussen de 18 en 25 jaar is dat zelfs een kwart.

Te weinig bewegen heeft te maken met een complex samenspel van oorzaken: armoede kan ervoor zorgen dat mensen geen geld of mentale ruimte hebben om te sporten. De langere schermtijd belemmert lichaamsbeweging, en verschillende culturele opvattingen over het belang van sport doen soms hetzelfde.

Wat moeten we doen? Regeringen voeren sinds de jaren negentig zowel lokaal als nationaal campagne voor meer lichaamsbeweging. Spots van Postbus 51, postercampagnes, gesubsidieerde sportlessen. Maar achteraf gezien was dit vaak te versnipperd om het bewegingsprobleem te voorkomen. Het gebeurde in projecten die te kort waren, zonder robuuste evaluaties en bovendien niet altijd met voldoende aansluiting bij de groepen die het minst bewegen. De namen van programma’s als ‘Deelname van allochtone jongeren door middel van sport’ laten dit op pijnlijke wijze zien.

Een belangrijke oplossing is het inzetten op een consistenter langetermijnbeleid op het gebied van bewegen, vooral samen met jongeren en sportclubs in minder welvarende wijken, omdat daar de meeste winst te behalen is.

Ideeën over een wettelijk vastgelegde rol voor overheden om fysieke activiteit aan te moedigen zijn ook interessant en de moeite waard om na te streven. De collectieve kosten van een groeiende kloof in beweging zouden zelfs nog groter zijn. Het huidige aftredende kabinet was bezig met het juridisch vastleggen van een zorgplicht voor voldoende bewegen, al is die wettelijke basis nu onzeker door de val van het kabinet. Dit onderwerp verdient voortdurende politieke aandacht.

Maar dit probleem kan niet worden opgelost door meer overheidsingrijpen alleen. Ook van scholen en sportclubs mag er iets verwacht worden. De Nederlandse volleybalbond startte een beweging voor meer sportspeelplaatsen in Nederland, nu zo’n vijftig. De Nederlandse turnvereniging bedacht het ‘Nijntje Bewegingsdiploma’, de judovereniging bedacht het ‘tuimeljudo’ voor kleine kinderen. Wijken kennen succesvolle sportinitiatieven voor specifieke doelgroepen en sommige professionele sportclubs hebben brede jeugdprogramma’s. Dit zijn belangrijke initiatieven die versterking verdienen. Meer bewegen op jonge leeftijd vertaalt zich in een betere gezondheid voor de rest van het leven – dit mag niet voorbehouden zijn aan rijke Nederlanders.

[ad_2]

Leave a Comment

Your email address will not be published. Required fields are marked *