[ad_1]
Drie magere percentages. Er wordt geschat dat dat is wat er nog over is van onze inheemse planten in Nederland. De rest is verdwenen en vervangen door soorten uit andere streken, exoten en tuinplanten.
Een groep mensen loopt door de Kleibosch in Roderwolde. Met een klein vergrootglas in de hand turen ze naar de bladeren van een meidoorn om te bepalen of het om een éénstijl of een tweestijl gaat. De discussie die volgt kan voor de gewone sterveling enigszins vreemd zijn.
“Ik zie een relatief klein blad.”
“Het is er in ieder geval eentje met hybride genen.”
“Maar waar lijkt hij het meest op?”
“De kelk is puntig. Maar niet lang genoeg.”
Inheems, inheems en exotisch
Inheemse bomen zijn planten waarvan het genetisch materiaal al duizenden jaren op dezelfde plek staat. Autochtoon is dus de oorspronkelijke, wilde populatie. Het zijn directe afstammelingen van planten die zich hier na de ijstijd spontaan hebben gevestigd.
Dat is wat anders dan autochtoon. Inheemse soorten bevinden zich binnen een (soms groot) verspreidingsgebied. Binnen de populatie komen genetische verschillen voor. Neem de zomereiken: ze komen in heel Europa voor, maar de eiken op de Balkan zijn genetisch anders dan die in Spanje. Hierdoor kan een inheemse eik toch uitheems zijn: de ene genetische variant heeft van oudsher op een andere locatie gestaan dan de andere.
In Drenthe groeien nog relatief veel inheemse soorten, zoals: wilde appel, rozensoorten en meidoornstruiken. Toch gaat het niet goed. Bijna de helft van de soorten in Drenthe is in de loop van de tijd zeldzaam geworden of verdwenen.
Er bestaat ook de term ‘exotisch’. Dat wil zeggen: een uitheemse soort die niet op eigen kracht Nederland heeft bereikt. Hij is hier terechtgekomen door menselijk handelen. Je hebt trouwens ook exoten die al lang geleden geïntroduceerd zijn. Dan gebruiken we verschillende termen. De wilde mispel is een ‘archeofyt’, omdat hij vóór 1500 werd geïntroduceerd en genaturaliseerd. Andere soorten zoals de vlierbes vonden na het jaar 1500 uiteraard hun weg naar Nederland en raakten genaturaliseerd. Dit wordt dan een ‘neofiet’ genoemd.
“Hij is een beetje ongelijk. Hm, hij heeft een beetje een monolithische kwaliteit.
Het zal nog een tijdje doorgaan. Bepaling is detailwerk. Stambladeren, bladvormen, tanden aan de rand, grootte van de bes. “Met meidoorns moet je echt om kunnen gaan met die zeurende onzekerheid”, hoopt Bert Maes voor zijn studenten. Hij is hier workshopleider en de anderen volgen een cursus van Landschapsbeheer Drenthe.
Tien minuten later is de groep nog niet veel opgeschoten tijdens de wandeling door het bos. Ze staan een paar meter verderop bij de volgende meidoorn.
Bescherm restjes
Het is de levensmissie van ecoloog en onderzoeker Bert Maes om deze overblijfselen van de oernatuur te beschermen. Zelf onderzocht hij planten in alle uithoeken van Nederland en schreef er boeken en een dikke encyclopedie over. Hij maakt zich zorgen over het aandeel inheemse struiken en bomen dat in Nederland achterblijft. “Het verdwijnen van oerbossen in de tropen wekt terecht maatschappelijke verontwaardiging, maar het verdwijnen van wilde soorten bomen en struiken wordt in Nederland nauwelijks opgemerkt”, schrijft Maes in zijn boek. Behoud groen erfgoed.
Dat maakt de naar schatting drie procent ‘autochtone’ (dat wil zeggen al duizenden jaren bestaande) beplanting zeer waardevol. “Maar we gaan nu hard richting de twee procent”, zegt Maes tijdens de cursus.
De grootste boosdoener is tegenwoordig de bosstrategie: er worden de verkeerde bomen geplant, meent Maes. In feite weten maar weinig mensen wat inheemse bomen en planten zijn, en vrijwel niemand kan ze meer herkennen. Maar ze zijn belangrijk. Want bomen en struiken die hier al duizenden jaren staan, hebben ook een samenwerking met insecten en dieren die hier al die tijd wonen. Sommige insecten hebben heel specifieke struiken en planten nodig.
Bovendien vertellen zulke planten het verhaal van culturen in een andere tijd. Bijvoorbeeld in een hakhoutbos, waar mensen eeuwenlang hun nut en brandhout haalden.
En er is nog een voordeel: inheemse planten zouden klimaatbestendiger zijn. Het werkt zo: bomen en struiken hebben zich sinds de laatste ijstijd genetisch veel langzamer aangepast aan het Nederlandse klimaat en zijn daardoor robuuster. Volgens ecologen lopen niet-inheemse aanplantingen een groter risico op ‘fenologische mismatch’. Een elders gekweekte plant is niet zo veerkrachtig en kan zich niet zo flexibel aanpassen aan jaarlijks terugkerende Nederlandse natuurverschijnselen als late vorst, insectengedrag of – steeds vaker – droge periodes. Overigens: hier moet meer onderzoek naar gedaan worden en de Nederlandse bosstrategie richt zich naast het aanplanten van inheemse soorten ook op ‘klimaatadaptieve’ soorten.
Bewakers van de oorspronkelijke natuur
Vijftien vrijwilligers in Drenthe doen daarom mee aan de eerste ‘cursus inheemse bomen en struiken’ van Landschapsbeheer Drenthe. Ze leren sommige planten tot in detail kennen. Dit betekent dat ze straks gebruikt kunnen worden door terreinorganisaties als Natuurmonumenten, Het Drents Landschap en Staatsbosbeheer en door particulieren met bossen en houtwallen, om te bepalen welke planten in een bepaald gebied inheems zijn. Met andere woorden: deze mensen worden de hoeders van de Noord-Nederlandse oernatuur.
Hun achtergronden zijn divers. De een is biologieleraar, de ander natuurbeheerder, een derde doet momenteel niets in de natuur, maar is wel erg geïnteresseerd.
Zo iemand is bijvoorbeeld Carleen de Graaf (40). Ze is fanatiek. Ze staat vooraan bij de meidoorns en stopt af en toe een blaadje in haar tas. ‘Ik ga het drogen. Ik ga een groot boek maken waar ik op terug kan vallen. Dit blad lijkt op de koraalmeidoorn. Die oude soort is uit Nederland verdwenen. Maar aan de kruispunten kun je zien dat het hier was.”
Het is niet eenvoudig om inheemse bomen en struiken te herkennen. Ze lijken op genaturaliseerde of geplante exemplaren. En wilde planten zijn vaak gekruist met Tuinland-exemplaren. Niet alleen de kenmerken, maar ook de omgeving – bodemsoort, houtwallen en kruidachtige planten zoals zegge en bosanemoon – zijn van belang om te bepalen of een plant autochtoon is. Ook oude kaarten kunnen hierbij helpen.
Anja Verbers van Landschapsbeheer Drenthe is blij met deze liefhebbers. Als deze cursus je bevalt, starten er binnenkort meer cursussen. “Er zijn hier allerlei jongere mensen die het lang vol kunnen houden.”
Kleibosch is ‘topbos’
De club kijkt naar de Kleibosch bij Roderwolde. “Een oud topbos”, als je het Maes vraagt. Hij bracht het bos al in 1994 in kaart en was naar eigen zeggen aangenaam verrast. Bosanemonen en essenhakhout onthullen een oud, gecultiveerd bos. Al wordt de natuur hier langzaam steeds dichter met soorten die hier traditioneel niet thuishoren. Armeense bramen, esdoorns en vlierbessen. Maes: “Vroeger was ik een groot voorstander van nietsdoenmanagement in de natuur. Maar ik ben er volledig van hersteld. Exoten nemen het over, lichtminnende soorten verdwijnen. Ik zou hier zeker iets aan doen.”
Robert Jan Huizing van terreinbeheerder Het Drents Landschap is daar niet zo happig op. Ook hij wandelt vandaag met de vrijwilligers. “Wij vinden dit bos zo waardevol: je moet precies weten waar je de zaag neerzet.”
Hij is blij met de clubmensen die zich gaan verdiepen in inheemse soorten. Ze kunnen bijvoorbeeld een rol spelen bij het behoud van de cultuurhistorische houtwallen. Hele oude struiken en planten worden bij het uitdunnen wel eens uit het rücksichtsloss getrokken, weet Huizing. “Dan ben je de hele kruiden- en struiklaag kwijt. Zonde. Als we eenmaal precies weten wat waar zit, kunnen we dit gelukkig vastleggen in onze beheerplannen.”
Hoe bepaal je native?
Maar hoe bepaal je eigenlijk welke bomen hier duizenden jaren geleden genetisch groeiden en welke niet? Dat is een hele puzzel, geeft Maes toe. Hij heeft zijn hele leven hieraan gewijd en adviseert overheden en veldorganisaties vanuit zijn eigen ecologische bureau.
Maes raapt een beukennootje van de grond. Dit heeft een kort dutje, binnen twee centimeter. “Dit gaat al de wilde kant op. Maar we zijn nog steeds aan het zoeken: hoe ziet de echte wilde hazelaar eruit. Dat is nog niet zo eenvoudig: er is ook natuurlijke variatie tussen de ene hazelnoot en de andere.”
In een notendop zou je kunnen zeggen: hoe overvloediger de plant en hoe groter de vrucht, hoe groter de kans dat het om een cultuurmodel gaat. “Af en toe pak ik een nieuwe soort bij de kraag en verdiep me erin”, zegt Maes. “Ik ben net weer begonnen met het kweken van klimop. Ik dacht: dat moet allemaal wild zijn. Maar er zijn nog andere soorten die door vogels in het bos worden verspreid. Het blijkt complexer te zijn.”
Maes is inmiddels een wandelende encyclopedie geworden. Kennis die hij graag doorgeeft: wist je bijvoorbeeld dat uit DNA-onderzoek is gebleken dat de eiken in Noord-Nederland uit de ‘Spaanse lijn’ komen, terwijl ‘de Italianen’ in de Achterhoek staan? Nu wordt het een deelnemer aan de cursus een beetje te veel. “Wat maakt het uit?”
Ook in dit geval weet Maes het niet precies. “Dat zou bijvoorbeeld onderzocht kunnen worden, ik denk dat het van belang kan zijn als het klimaat verandert.”
“En moeten we dat in het veld kunnen zien?” vraagt de betrokken vrijwilliger. Een andere leerling heeft een idee. “Spaans spreken.”
[ad_2]