Niemand zit te wachten op kriebelwol

[ad_1]

Een schapenvacht voor op de bank, een gebreide trui met IJslands motief of outdoorkleding van niet-krassende merinowol: wol is populair. Maar ondanks deze populariteit belandt jaarlijks een groot deel van de circa 1,5 miljoen kilo Nederlandse schapenwol op de vuilstort. De wol is waardeloos geworden: boeren kregen in 2021 of 2022 nog 10 cent per kilo witte wol van de Nederlandse Wolfederatie, maar dit jaar is dat nog maar 5 cent. Voor zwarte of bruine wol, of ‘heidewol’ van schapen die voor de begrazing worden gebruikt, moet je zelfs een flinke bijtelling betalen om ervan af te komen: 25 cent per kilo.

De reden: vrijwel niemand is meer geïnteresseerd in Nederlandse wol. Het zou te grof zijn, te jeuken – in tegenstelling tot de zachte, fijnkorrelige merinowol uit Nieuw-Zeeland en Australië. Bovendien zijn er in Nederland geen bedrijven meer die gespecialiseerd zijn in grootschalige wolproductie: geen wolwasbedrijven en spinnerijen. Voor de coronacrisis werd wol wel eens naar China geëxporteerd als vulling voor autostoelen, maar die export viel grotendeels stil en was sowieso niet duurzaam.

Janne de Hoop en Mirthe Snoek van het Hollands Wol Collectief vinden het zonde om zo’n overschot aan wol te hebben. Ze ontmoetten elkaar tijdens hun studie industrieel ontwerpen in Delft en waren verrast dat ze zo weinig leerden over ‘materialen dichtbij huis’ en duurzaamheid. In 2021 richtten zij hun collectief op, bedoeld om de circulaire economie te bevorderen: Nederlandse wol hoeft niet verloren te gaan.

Het Hollands Wol Collectief koopt wol in bij boeren en verwerkt deze, met hulp van gespecialiseerde bedrijven, tot zogenaamde halffabrikaten: vilt (‘Designfelt’) en vulling (‘Woolfill’). Ze verkopen ze onder meer aan interieurontwerpers en meubelmakers, die het vilt gebruiken voor akoestische demping of bijvoorbeeld de vulling van een bank gebruiken.

“Inmiddels hebben ruim tweehonderd boeren zich aangesloten bij ons collectief en hebben we een eerste partij van 10.000 kilo wol al volledig verwerkt tot halffabrikaat. We hebben onlangs nog eens 10.000 kilo laten wassen”, vertelt De Hoop aan de telefoon. Door het gebrek aan wolwasserijen moet de wol naar het buitenland, bijvoorbeeld naar België of Italië. De rest van de verwerking vindt in Nederland plaats.

Daarnaast doet het Hollands Wol Collectief onderzoek naar bijvoorbeeld de luchtzuiverende of vochtregulerende werking van wol. “We krijgen regelmatig suggesties om wol als isolatiemateriaal te gebruiken”, zegt De Hoop. “Maar mensen vergeten dat de wol eerst verwerkt moet worden – gewassen en eventueel vervilt voor extra isolatie – en dat is bewerkelijk en dus duur. Wel zijn wij bezig met een isolatieproef bij de gemeente Den Haag om te kijken hoe dit eventueel zou kunnen.”

Oprichtster Reina Ovinge aan het werk bij The Knitwit Factory.
Foto Olivier Middendorp

Wol workshops

Er zijn in Nederland nog meer initiatieven om wol weer op de markt te brengen. Babette Leertouwer uit Soest maakt met haar bedrijf Halona wandkleden van 100 procent Nederlandse schapenwol en geeft daarnaast wolworkshops. Ik ontmoette haar tijdens een workshop bontvilten, samen met vrienden: we maakten onze eigen schapenvacht, maar dan op een ‘vegetarische’ manier: er hoefde geen schaap gedood te worden, geen huid hoefde gelooid te worden. De achterkant van de jas bestond uit vervilte wol. (De dag na de workshop vertelde ik trots aan mijn moeder dat ik een schapenvacht had gevilt. “Heb jij een schaap gevild?” vroeg ze ontsteld.)

Leertouwer geeft de workshops op de voormalige boerderij van haar grootmoeder, waar ze opgroeide. Na haar studie aan de modeacademie kwam ze in eerste instantie in de wereld van fast fashion terecht. “Dat was niets voor mij. Te gehaast, te veel rommel. Toen kreeg ik de diagnose borstkanker en toen ik noodgedwongen een tijdje stil moest liggen, vroeg ik me af: wat wil ik eigenlijk? Toen ben ik gaan vilten.” Ze presenteert zichzelf op haar website als textielkunstenaar en activist: ze wil haar wolkunst gebruiken als protest tegen de uitputting van de aarde.

Tegelijkertijd benadrukt ze dat wol een donkere kant heeft. Merinoschapen in Australië zijn in het verleden tot het uiterste gefokt: meer huidplooien betekent meer wol. “Maar het verhoogt ook de kans op infecties. Parasitaire vleesvliegen leggen vaak eieren in de achterhuid, en dit kan een ziekte veroorzaken die myiasis wordt genoemd, waarbij het vlees van het levende schaap begint te rotten. Daarom doen boeren dit vaak mulesing: ze snijden de huid van romp en staart af, zodat daar geen wol meer groeit en de vliegen geen kans hebben. Een uiterst pijnlijk proces voor die schapen. Ik heb onlangs de documentaire gezien Doden, je ziet hoe die dieren lijden. Dan vraag je je af: moeten we überhaupt nog wel met wol willen werken?”

Merinoschapen in de wei bij The Knitwit Factory in Baambrugge.
Foto Olivier Middendorp

In Nederland is mulesing verboden. In Australië kunnen kopers nu ook kiezen tussen mulesed en non-mulesed wol – dat laatste is iets duurder. “De vraag moet niet zozeer zijn óf je wol gebruikt, maar welke wol je gebruikt. Gelukkig zijn er ook genoeg boeren die zich bekommeren om het welzijn van de schapen.”

Merino schapen

Zo is er de kudde van The Knitwit Stable in Baambrugge, ten zuiden van Amsterdam, die bestaat uit ongeveer 50 merinoschapen (waarvan er vier overleden aan het blauwtongvirus) en 25 angorageiten. “Het begon met twee geiten die ik voor mijn verjaardag kreeg”, vertelt oprichtster Reina Ovinge terwijl we door de weide lopen. Meteen komen er een paar merinorammen ons begroeten. Net als Leertouwer komt Ovinge uit de modewereld. “Ik heb twintig jaar als inkoper en producent gewerkt, maar ik zag hoe alles steeds onredelijker werd, dat er nauwelijks ruimte was voor duurzaamheid. Ik besloot het roer om te gooien en bij te dragen aan de transparantie in de mode-industrie. Met The Knitwit Stable produceren we niet alleen onze eigen wollen kleding, maar geven we ook informatie aan bedrijven en onderwijsinstellingen. Ons doel is om de hele keten te laten zien: van schaap of geit tot kledingstuk.”

Tijdens een rondleiding door de boerderij laat ze de ruimte zien waar de wol wordt gesorteerd en verpakt in grote balen van zo’n 50 kilo. “Ze gaan naar Italië, waar de wol wordt gewassen en gesponnen. Daar breien we bijvoorbeeld truien, sokken of mutsen mee.” Soms wordt er samengewerkt, bijvoorbeeld met het modelabel Joe Merino. “We hebben onder meer een klassieke Katwijkse visserstrui gemaakt, met het patroon zoals dat vroeger gebreid werd. Dat is een extra voordeel als je de lokale maakindustrie terugbrengt: je kunt het culturele erfgoed behouden.”

Dat heeft wel een prijs, voegt ze eraan toe. “De verwerkingskosten zijn in Europa hoger dan elders. Alleen al aan arbeid ben je per trui minimaal 200 euro kwijt. Importeren uit Australië of Nieuw-Zeeland is goedkoper, maar gaat ten koste van de duurzaamheid.”

Nederland is zeker niet het enige Europese land dat kampt met een woloverschot, benadrukt Ovinge. Ook elders zijn minder wolverwerkingsfaciliteiten en is er minder vraag naar ‘kietelwol’. Babette Leertouwer uit Halona beaamt dit: “Zelfs een land als Groot-Brittannië, van oudsher een wolparadijs, kampt met een woloverschot.”

Eerlijke prijs

Leertouwer betaalt in ieder geval de scheerkosten aan de boeren van wie zij wol koopt. “Anders komen ze niet rond.” Ook het Hollands Wol Collectief en The Knitwit Stable streven naar een ‘eerlijke prijs’. Reina Ovinge: “In principe gaan we uit van een bedrag tussen de 0,80 en 1,50 euro per kilo, afhankelijk van de kwaliteit van de wol. We willen bijvoorbeeld alleen maar schone wol, zonder stro of mest, en geen wol van buik of benen. Het is vaak te vies en te kort. Om ermee te breien heb je vezels nodig van minimaal 4 centimeter, bij voorkeur enkele centimeters langer. Daarom kun je wol niet eindeloos recyclen voor kleding: je krijgt steeds kortere vezels.”

Een breimachine in The Knitwit Factory.
Foto Olivier Middendorp

De dikte van de vezel doet er ook toe, zegt ze. “28 micron is het zogenaamde jeukpunt: als je vezels dikker zijn, zijn ze zo stijf dat ze in je huid prikken en gaan jeuken. Als ze dunner zijn, vouwen ze zich over de huid en voelen ze zacht aan. De wolvezels van onze merinoschapen zijn gemiddeld 21 micron dik.”

Mohair, afkomstig van Angora-geiten, heeft een heel andere structuur. “Dat is eigenlijk geen wol, want daar zitten geen schubben in. Het lijkt meer op mensenhaar. Vooral de eerste drie scharen van jonge geiten leveren zachte mohair op, die je direct op de huid kunt dragen.”

Geen enkel stukje wol hoeft ongebruikt te blijven. Wol dat te kort of te vuil is, kun je bijvoorbeeld gebruiken als plantenvoeding. Het bedrijf ORO maakt speciale ‘wolpellets’ van de overgebleven wol die afkomstig is van de buik en benen. Leertouwer levert ook regelmatig restwol aan moestuinbezitters: “Het nuttige is dat er vaak nog plukjes mest in zitten, wat zorgt voor een extra vruchtbare grond. Daarnaast werkt het vochtregulerend en volgens sommigen zelfs werkt tegen slakken.” Ovinge: “Er zijn ook boeren die de wolresten op de mesthoop gooien, binnen een half jaar is de wol gecomposteerd en vervolgens verspreiden ze het over het land. Zo komt de cirkel mooi in beeld.”

[ad_2]

Leave a Comment

Your email address will not be published. Required fields are marked *